03 juni 2017

FOETUS

Mijn vriend ligt in bad en kijkt toe terwijl ik op het staafje plas. Ik ben een week over tijd. En ja hoor: het is een blauwe plus. Uit verbazing laat ik de stop van de test in de wc-pot vallen. Ik was bang dat mijn lijf het niet kon, al wilde ik het zo graag. “We… we zijn zwanger!”, stamel ik stralend. “Laat zien!”, grinnikt mijn vriend en nieuwsgierig steekt hij zijn hand uit. Als een pinguïn schuifel ik naar hem toe en reik hem de zwangerschapstest aan. “Proficiat!”, lacht hij en ik kus zijn natte gezicht en feliciteer hem, hevig ontroerd met mijn broek op mijn knieën.

In de weken die volgen openbaart het leven als zwangere vrouw zich aan me. Ik krijg borsten met blinklichtjes, ben kotsmisselijk, hondsmoe. Naar de supermarkt gaan is een opgave, zowat elk luchtje doet me kokhalzen. Maar het kan me niet schelen, het dient een magisch doel. Voortaan ben ik met twee. Ik leg een dagboekje aan over mijn zwangerschap , waarin ik mijn ervaringen neerschrijf en de gedroogde veldbloemen kleef die ik tijdens mijn verplichte dagelijkse wandelingen pluk. De eerste echo hang ik op de ijskast en ’s nachts, als ik niet kan slapen van blijdschap, bekijk ik op mijn smartphone opnieuw het filmpje waarin je het hartje mysterieus ziet flikkeren in de donkerte van mijn baarmoeder - als een verre ster in de nacht. Mijn prille zwangerschap heeft de wereld veranderd. Ik kijk naar alles in functie van mijn kind. Ik ben een doorgeefluik, en alle andere mensen iemands kind.

Nota bene begint de berekening van de negen maanden exact op de dag waarop mijn vader stierf en ik hem moederlijk bijstond. De cirkel van het leven. Eind dit jaar sta ik aan diezelfde poort maar begeleid ik een nieuwe ziel naar het aardse bestaan. Ik zal het zo goed mogelijk doen. Heel bewust, met alle liefde en moed die ik in me heb. Mijn vriend praat al tegen mijn buik, lacht om de eerste veranderingen die mijn lichaam doormaakt. Ik ben nergens meer bang voor, niet voor striemen, scheuren en pijn, niet voor grote veranderingen en oververmoeidheid. Ik ben enkel bezorgd om het welzijn van ons kind. Nu al is het moederschap een les in overgave.

En dan, uit het niets… de bloedvlek. Klein doch onmiskenbaar. De gynaecoloog geeft me diezelfde avond een afspraak. Mijn vriend is aan het werk op een filmset en kan daar nog niet weg. Een dierbare vriendin, die zelf vier miskramen op één jaar tijd kreeg, springt onmiddellijk in haar wagen. Ik tref haar in de wachtkamer tussen drie gelukzalige, zwangere koppels. “Zeg, dan ga je me straks in mijn blootje zien”, prevel ik gespannen. Ze zegt dat het haar niet uitmaakt. Dat ze een kind heeft gebaard en nergens raar van opkijkt. Dat ik nu niet alleen moet zijn. Tijdens het onderzoek houdt ze mijn hand vast, streelt ze mijn haar. De gynaecologe roert met het apparaat in mijn schoot en bevestigt: het hartje klopt niet meer. De ster is uitgedoofd. Nu moet mijn lichaam ze alleen nog loslaten.

Thuis wacht mijn vriendin bij me tot mijn vriend er is. Hij rijdt de oprit op, stormt zijn auto uit en grijpt me vast. Geluidloos huilen we tegen elkaars hals. “Het is zoals het is”, fluister ik. “De natuur had vast een goede reden.” Hij gelooft het ook maar dat neemt de pijn niet weg. Die nacht rol ik me naast hem op als een foetus. Mijn gezwollen borsten en aanhoudende misselijkheid zijn een misplaatste grap - slapen kan ik niet.

(Mijn column, dit weekend in Het Nieuwsblad Magazine)