10 april 2017

PAPIERTJE

Als een aangespoelde drenkeling slaapt mijn grootmoeder in het ziekenhuisbed. Op een spierwit strand met golven van katoen, de handen rond een onzichtbaar stuk wrakhout geklemd. Haar grijze haren waaieren los over het kussen, haar mond is een zwart gat. Niet de zon maar een tl-buis beschijnt haar perkamenten huid. En het zijn geen torenhoge meeuwen die in de verte krijten, het is haar adem die zo piept.

Mijn moeder zet wat eten in de ijskast, ik de bloemen in het water. We nemen plaats achter het nachtkastje vol boeketten en praten zacht, tot een magere arm achter de gele tulpen verrijst, tastend naar het driehoekige handvat boven het bed. "Ze is wakker!", zeg ik en tegelijk staan we op zodat mijn grootmoeder ons kan zien. Moeizaam plooien haar lippen zich tot een glimlach. Praten lukt nauwelijks. Ze heeft pijn, ze is buiten adem. Toch sloft ze voorzichtig aan de arm van mijn moeder naar een neplederen fauteuil opdat haar haren daar opgestoken kunnen worden. Geroutineerd begint mijn moeder te kammen en te touperen. Het is een ritueel dat zich de afgelopen zes jaar iedere morgen voltrok. Toen kon ik nog lachen om het tussenstadium, waarbij de getoupeerde strengen drie windrichtingen aanwezen en mijn grootmoeder ernstig voor zich uitkeek, als een Yorkshire Terrier die geduldig op zijn roze strikje wacht. Nu sla ik hen geconcentreerd gade - als betreft het een plechtigheid die ik me nog lang wil herinneren.

Zodra de chignon is goedgekeurd, begint mijn moeder verse sinaasappelsap te persen. Ze reikt mijn grootmoeder een glas aan en biedt haar kamergenote er ook een aan. Ondanks haar uitputting kijkt mijn grootmoeder tevreden toe hoe de andere vrouw genietend drinkt. Die generositeit ontroert me. Dit is wat er in deze steriele kamer nog van het leven overblijft: liefde en zoet sap. Zacht streel ik haar hand en ik bestudeer de keurig geveilde nagels. Die zagen er al zo uit toen ik nog een klein kind was.

We proberen wel te praten maar ze vindt haar woorden nauwelijks, valt in herhaling en begrijpt niet wat ik zeg. Ze wil weer naar bed. Ik buig mijn lange lichaam over haar broze lijfje en kus haar wangen. “Klein schatje”, brengt ze moeizaam uit. En om mijn emoties te verbergen lach ik: “Wie is er hier het kleine schatje?” Ze glimlacht weer, als een kind ditmaal. Haar vingers fladderen door de lucht, waar ze onzichtbare toetsen beroeren. “Speel je nog…”, vraagt ze. “Piano?”, maak ik haar zin af en ik antwoord bevestigend. Dan wuift mijn grootmoeder verstrooid en valt ze in slaap.

In mijn auto zet ik de radio luid maar de dancebeats kunnen mijn jammerkreet niet overstemmen. Het verdriet zit in me en het moet eruit, prent ik mezelf praktisch in. Dus huil ik me hevige halen op de verlaten parking van het ziekenhuis terwijl om me heen de avond valt. Daarna hebben mijn moeder en ik in een brasserie afgesproken. We benoemen wat we allebei denken: dat mijn grootmoeder wellicht stervende is. Op tafel ligt de papieren verpakking van een chocolaatje. "Dank u" staat erop, in zeven verschillende talen. Het is alsof de letters oplichten. Alsof de ziel van mijn grootmoeder alsnog verwoordt wat ze in het ziekenhuis niet uitgesproken kreeg. "Dankjewel, voor de liefde, voor het leven, voor de lessen die het me gebracht heeft." Ik vouw het papiertje op en steek het in mijn zak.

('Papiertje' verscheen in Het Nieuwsblad Magazine op 8 april 2017)