28 januari 2017

Haar taal

Ze wilde nooit weten wat er in mij omging en duwde haar eigen minder prettige gevoelens ook  steeds weg. Wellicht vanwege de traumatische ervaringen die ze tijdens Wereldoorlog II opdeed. Schrikbeelden die ik me niet kan voorstellen. Begrijpelijk dat ze sindsdien naar een plezierig, luchtig leven verlangt en alle schaduwen tracht te ontkennen. Ze bleef altijd naïef, weigerde koppig volwassen te worden. Als kind vond ik dat gezellig: ik speelde onder haar vleugelpiano, zij moedigde me glimlachend aan terwijl ze op de canapé extravagante kleren voor zichzelf naaide. Dat ze terloops een opzichtige baljurk voor mijn Playmobil-vrouwtje maakte, vond ik storend – ik had een voorliefde voor autootjes en treintjes. Maar ik spaarde haar door het opgedirkte vrouwtje een schoonheidsslaapje te laten doen in afwachting van het grote feest, en liet intussen mijn taxi door een landschap vol plastic beesten scheuren.

Als tiener raakte ik in de knoop met mezelf en hoopte ik op haar wijze woorden, op de inzichten van een ervaren vrouw. In plaats daarvan kreeg ik een citroencake als antwoord. Dat was haar oplossing: doen alsof pijn en verdriet niet bestaan, onmiddellijk naar een lichtpuntje speuren en de boel wegslikken met een stevig stuk taart. Ze deed het met de beste bedoelingen. Zo werkte het immers voor haar. Maar niet voor mij. Ik wil naar de kern, onderzoeken, bijleren.
Het leek alsof zij zowel mij als de buitenwereld  ontkende. Daartegen verzette ik me door haar toch met de feiten te confronteren. Misschien schokte het haar – al vermoed ik dat ze niet luisterde. Op een dag besloot ik om haar nog zo min mogelijk over mijn zielenroerselen te vertellen. Zij zou toch doen alsof ze niet bestonden en daar hadden we beiden weinig aan. We hielden van elkaar maar het contact bleef oppervlakkig.

Afgelopen weekend was ik bij mijn ouders, waar zij inwoont. Voor het eerst sinds lang had ik een klassieke pianopartituur ingestudeerd en omdat ik me mijn lessen notenleer niet meer helemaal kon herinneren, vroeg ik haar naar de betekenis van een bepaald symbool. Zij had haar hele leven piano gespeeld, tot een kleine hersenbloeding daar zeven jaar geleden abrupt een einde aan maakte. Een groot verlies, want de muziek was haar passie en volgens mij de enige manier waarop ze haar onbewuste emoties durfde te uiten. Zolang zij zich aan de composities van Schubert en Chopin hield, bevond ze zich op veilig terrein. Als een Roodkapje dat niet van de weg door het donkere woud afdwaalt.
Beverig liep ze naar haar vleugel, om daar tevergeefs de noten van mijn partituur te zoeken. Op haar vraag speelde ik het stuk voor. Toen ik klaar was, staarde ze me met grote, glanzende ogen aan. Ze had zelfs rode koontjes van de opwinding. Verbaasd stamelde ze dat ik talent had, en met een zucht – ze is geen liefhebber van mijn overige activiteiten- merkte ze op dat ik een goede pianiste hàd kunnen worden. Voor de eerste keer deelden we iets. Door een impromptu van Schubert te spelen, had ik haar taal gesproken. Toen werden haar ogen nat. Ik begreep dat ze huilde omdat ze zelf niet meer kan spelen. Ik ging naast haar zitten en luisterde, zonder naar een lichtpuntje te speuren. Pas toen het verdriet eruit was, nam ik een boek met foto’s van dieren ter hand en bladerde er met haar in. Ze keek naar me op als een verguld kind. Heel even had ik contact met mijn negentigjarige grootmoeder gemaakt - nu was het weer voorbij.


(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine 28/01/2017)