23 december 2017

DE 10 VAN 2017 (interview door Libelle)


Libelle 'kroonde' mij tot de 10 die in 2017 het verschil maakten.
Een hele eer! Bedankt, Libelle!


Interview: Lisa Gabriëls
Foto's: Ann De Wulf









19 december 2017

HOGE PIEKEN, DIEPE DALEN (interview door Humo)

Vakman Diederik Van den Abeele interviewde me voor Humo, vakvrouw Carmen De Vos fotografeerde me. Het resultaat: 6 (!) pagina's over mijn pieken en dalen in 2017. Of, zoals Humo het zelf aankondigt: een interview zonder filter.

Een bewogen jaar, in alle opzichten. Dat was 2017 voor Fleur van Groningen (35). De voorbije twaalf maanden zat de populaire cartooniste, columniste en schrijfster op een emotionele roetsjbaan. 2017 bracht succes, erkenning en grote vreugde – haar boek ‘Leven zonder filter’ was in Vlaanderen dé bestseller van het najaar – maar Van Groningen heeft ook heel diep gezeten: ze verloor haar vader, haar grootmoeder en had twee miskramen. ‘Hopelijk wordt 2018 weer wat kabbelender, zoals voorheen.’

Het volledige interview lees je hier.

18 december 2017

DE VRAGEN VAN PROUST (interview door De Morgen)

De Morgen schotelde me een reeks messcherpe, onthullende vragen voor. Ontwijkend antwoorden? Onmogelijk!

Interview: Ann Jooris en Fernand Van Damme.
Foto's: Stefaan Temmerman.




1. Hoe oud voelt u zich? 
 “Ik denk mijn leeftijd, niet jonger. Ik heb veel meegemaakt, maar tegelijk ben ik nog een kind. Gemiddeld komt dat uit op ongeveer 35. (lacht)






SHARE  

'Terwijl andere meisjes vriendjes hadden, ontmaagd werden en naar de Pixies luisterden, had ik een depressie'






FLEUR VAN GRONINGEN
“Door de dood van mijn vader begin dit jaar heb ik wel even het gevoel gehad nu volwassen te zijn. Dat overkomt je als iemand die achter je stond, plots wegvalt. Maar die gedachte is wat potsierlijk, want hij heeft nooit achter mij gestaan. Het was eerder het bekende gevoel van: jij bent nu de volgende in de rij.

"Soms verlang ik ernaar om te spelen als een kind, net als vroeger, met autootjes in de zandbak. Ook in mijn humor ben ik soms een echte flapuit. Volgens mijn vrienden lijd ik aan de ziekte ‘fleur de la tourette’. (
lacht)
“Al vroeg in mijn leven heb ik serieus afgezien en ik heb beslist om daar uit te leren in plaats van me neer te leggen bij de rol van slachtoffer. Ik ben op zoek gegaan naar manieren om met die negatieve emoties om te gaan, aan introspectie te doen, verantwoordelijkheid te nemen voor mijn eigen gevoelens. Sommigen noemen mij een wijze vrouw, maar dat zal ik niet snel van mezelf ­zeggen.”

Het volledige interview lees je hier.

11 september 2017

ZIJN LIEF IS HOOGSENSITIEF (artikel voor De Morgen)


 Journaliste en cartooniste Fleur van Groningen is hoogsensitief. Ook in de liefde. En dat loopt niet altijd van een leien dakje.
tekst: Fleur van Groningen – Foto’s: Tim Coppens

Dit artikel verscheen op 9-9-2017 in De Morgen Magazine en op de website van De Morgen, met als titel ‘Voelen tot je niet meer kunt’.


De eerste keer dat ik mijn vriend zag, een dikke twee jaar geleden, zat ik op hem te wachten in een bruin café aan een groot plein. Hij kwam aangelopen, zigzaggend tussen de geparkeerde auto’s. Ik zag zijn verwilderde haardos, zijn lange benen, de wollen sjaal die hij nonchalant om zijn hals had geslagen, en was op slag verliefd. Hij zwaaide de deur open, glimlachte verlegen, nam plaats aan ons tafeltje, bestelde koffie. Onze afspraak diende geen romantisch doel. Toch besloot ik, volledig overweldigd, dat ik hem moest verleiden. Want deze man had er vast aan elke vinger tien: als ik hem wilde, diende ik er werk van maken. Maar hoe doe je dat, een man het hof maken? Dat had ik nog nooit gedaan. Klunzig knipperend met mijn wimpers friemelde ik wat aan mijn vermiljoenrode behabandje. Hij leek het niet te zien. Vervolgens besloot ik om maar gewoon mezelf te zijn en me in hem te verdiepen. Ik vuurde heel wat vragen af. Later zou hij opbiechten dat ook hij opslag verkocht was en het hem verwonderde dat hij mij, ondanks zijn introverte karakter, zo graag over zichzelf wilde vertellen.

Afknapper
Natuurlijk praatte ik ook over mezelf. Met het oog op verleiden was het wellicht verstandiger geweest om de gepolijste versie van mezelf weer te geven. Maar ik was moe van geheimen en hield niet van spelletjes – zelfs van dat gefrunnik aan mijn behabandje had ik al spijt. Bovendien: ook al was deze man als een glas water na een barre tocht door de woestijn; als hij me niet aanvaardde zoals ik was, paste hij niet bij mij. En dus verklapte ik al rap iets wat hij een afknapper zou kunnen vinden. Ik boog me naar hem toe en prevelde: “Ik ben hoogsensitief.”
“Wat is dat?”, vroeg hij verbaasd. Zijn wenkbrauwen gingen de lucht in, zijn ogen werden groter. Ik had natuurlijk kunnen zeggen dat ik supergevoelige tepels heb, om zo alsnog zijn goedkeuring weg te dragen. In plaats daarvan probeerde ik kort samen te vatten wat hoogsensitiviteit inhoudt. Dat je niet de filter hebt die gewone, niet-hoogsensitieve mensen hebben; dat je veel meer informatie en zintuiglijke indrukken oppikt, en dus, om te voorkomen dat je overprikkeld raakt, regelmatig rust moet inbouwen om alles te verwerken. Dat je daarom vaak niet mee kunt met wat gangbaar is: drukke uitstapjes, jachtige situaties, eindeloos gekeuvel over koetjes en kalfjes. Dat je goed aanvoelt wat er in anderen omgaat, je empathisch bent en een gevend karakter hebt. Dat alles wat onbekend is jouw innerlijke alarmsysteem activeert, waardoor je afwachtend of zelfs achterdochtig wordt, en je je soms laat verlammen. Dat je oog voor detail hebt en perfectionistisch bent, een rijke innerlijke wereld koestert, diep ontroerd raakt en regelmatig de behoefte voelt om je naar binnen te keren.
Ik keek hem aan en wachtte af. Hij zweeg. Wild met mijn wimpers knipperen had nu geen enkele zin meer. Toen keek hij op. “Misschien ben ik ook wel een klein beetje hoogsensitief. Ik ben in elk geval gevoelig”, gaf hij toe. Iets wat ik al lang had gezien én gevoeld.

Dood vogeltje
In mijn liefdesleven doken vroeger steeds vaste patronen op. Niet alleen als klein kind was ik stiekem verliefd van een afstand. Dat bleef ook zo tijdens mijn puberjaren en het veranderde zelfs niet toen ik begin twintig was. Na een selectieprocedure bombardeerde ik iemand tot de mogelijke man van mijn leven, durfde hem dat niet te zeggen en bleef hem maanden of zelfs jarenlang in stilte trouw. Soms gebeurde er iets tussen ons maar in de meeste gevallen niet. Ondertussen was ik eenzaam. Vanwege die ene man in mijn hoofd stelde ik me niet open voor andere potentiële partners. En ik had dan wel een gezond libido, onenightstands waren niet aan mij besteed. Een paar keer gaf ik de eennachtsliefde een kans en dat viel bijna telkens tegen. Hoe langer ik seksloos door het leven ging, hoe meer beladen en intiemer ik de daad ging vinden. En hoe hoger de drempel werd om met iemand in de koffer te duiken. Ik bewoog me veelal in artistieke kringen, waar de meesten volop onenightstands beleefden en ik liet me schaamte aanpraten omdat ik weinig bedpartners had gehad. Zij vonden dat ik net zo los en vrijgevochten als zij moest zijn. Maar eigenlijk hunkerde ik naar een vaste relatie, naar liefde, veiligheid, naar iemand die van me kon houden ondanks mijn woelige verleden en imperfecte lijf, en die ik graag zou zien met heel mijn hart. Omdat ik die persoon niet tegenkwam, vreesde ik eeuwig alleen te zullen blijven.
Vermoedelijk werd ik steeds verliefd op onbereikbare mannen om te voorkomen dat ze te dichtbij kwamen: dat ze zouden ontdekken wat voor een ‘moeilijk geval’ ik was en me zouden afwijzen. Niets doet meer pijn dan de kritiek van iemand die je idealiseert. Maar ik verlangde net zo goed naar vurige liefde, vol passie en gesmacht, en dat gaat het beste met een man die ver genoeg blijft, zodat je niet kunt ontdekken dat hij eigenlijk best gewoontjes is en ’s morgens uit zijn mond ruikt naar dood vogeltje.

Botte lepel
Als ik nu terugdenk aan wie ik toen was, geloof ik dat ik simpelweg nog niet klaar was voor een relatie. Ik was te kwetsbaar, had een te laag zelfbeeld en ik wist nog niet hoe ik met mezelf moest omgaan. Laat staan dat ik wist wat voor een partner ik nodig had en hoe die met mij kon omgaan. Ik had tijd nodig om een constructieve relatie met mezelf op te bouwen.
Héél af en toe had ik wel eens een relatie, de ene al iets langer dan de andere. Dan probeerde ik mijn intense beleving van emoties en schoonheid zo lang mogelijk geheim te houden en deed ik me stoerder voor dan ik was. Mijn hoogsensitiviteit was een geheim. Ik schaamde me ervoor, wist niet hoe ik ermee moest omgaan en dacht dat anderen het als een last zouden ervaren. Mijn partner plaatste ik op een voetstuk. Ik cijferde me weg voor hem, focuste me op zijn noden. Dat werd als het ware het contract tussen ons. Op het moment dat ik dan toch een behoefte uitte, keek hij natuurlijk raar op. Sommige mannen vonden het dan niet meer zo leuk, want plots was ik niet langer die grappige, entertainende meid, die altijd voor een nummertje te vinden was, en voor hen kookte en hen begripvol troostte als het even tegenzat. Nu moesten ze iets voor mij overhebben. Dat hadden ze niet. Wanneer ik dan gedumpt werd, was ik intriest. De pijn van de afwijzing, alsof iemand me uitholde met een botte lepel, bleef vaak langer hangen dan de relatie zelf. Het duurde een hele tijd voor ik inzag dat ik die types beter kwijt dan rijk was. De relatie met mezelf was immers nog niet op peil.

Onmogelijke liefdes
Toen ik zesentwintig was, ontdekte ik dat ik hoogsensitief ben. Iemand had me het boek ‘Hoogsensitieve personen – Hoe blijf je overeind als de wereld je overweldigt’ van de Amerikaanse psychotherapeute Elaine N. Aron aangeraden. Lang had ik mezelf als een rare uitzondering beschouwd maar toen ik dat boek opensloeg, leek het alsof ik over mezelf las. Er bestonden dus nog mensen zoals ik! Volgens Aron is maar liefst 20 procent van de bevolking hoogsensitief. En er was ook niets aan te doen, vernam ik: de hersenen van hoogsensitieve mensen zijn anders dan die van niet-hoogsensitieven. Ik voelde dan wel enige weerstand tegen mijn nieuwe etiket, tegelijk was het bevrijdend. Ik begreep dat het tijd was om mezelf te leren kennen en mijn eigen gebruiksaanwijzing onder de knie te krijgen, in plaats van nog langer te proberen om ‘normaal’ te zijn zoals ‘de rest’.
Ook in het hoofdstuk over de liefde herkende ik mezelf: volgens Elaine N. Aaron zijn hoogsensitieve mensen vaak geïnteresseerd in overweldigende, onmogelijke liefdes, die onbeantwoord blijven. En wel omdat de intensiteit afneemt zodra de dagelijkse sleur zijn intrede doet. Maar zolang de liefde niet wederkerig is, hoeft de verliefdheid niet aan hevigheid in te boeten. Een andere reden om verliefd te worden was volgens Aron de eigen onzekerheid. Hoogsensitieve mensen kunnen het gevoel hebben dat ze niet in deze maatschappij passen en dan worden ze verliefd uit dankbaarheid als iemand hen toch ziet staan. Ik leek wel bewijsmateriaal voor al die theorieën. Dat vond ik zo beschamend dat ik het boek dichtklapte en er jarenlang nog weigerde in te lezen.

Eigen boek

Gelukkig brachten mijn eigen ervaringen mettertijd steeds meer inzicht in mezelf en mijn hoogsensitiviteit, en ontdekte ik zo die felbegeerde gebruiksaanwijzing. Ik onderzocht op wat voor manieren ik overprikkeling kon voorkomen of wegnemen. Ik leerde mezelf misplaatste verantwoordelijkheidsgevoelens jegens anderen af. Zocht uit hoe ik op een constructieve manier met mijn emoties kan omgaan. Hetzelfde deed ik met de negatieve overtuigingen die ik over mezelf had, en die angst en stress veroorzaakten. Ik las over de raakvlakken tussen hoogbegaafdheid en hoogsensitiviteit. Deed opzoekwerk naar de magnetische aantrekkingskracht tussen narcisten en hoogsensitieve personen. Verdiepte me in de wisselwerking tussen mijn gezondheidsproblemen en gevoelige zenuwstelsel. Dacht na over het verband tussen een onveilige hechtingsstijl – ik heb nu eenmaal een traumatische kindertijd achter de rug- en de angstige inborst van de hoogsensitief. Ik blikte begrijpend terug op mijn jarenlange depressie. En ik ontdekte het voordeel van mijn sterke intuïtie en verkreeg zo meer zelfvertrouwen. Uiteindelijk werd mijn hoogsensitiviteit mijn kracht. Over die persoonlijke zoektocht  heb ik nu zelf een boek geschreven: ‘Leven zonder Filter’.
Pas toen ik een dikke twee jaar geleden een manier had gevonden om met de voor- en nadelen van mijn hoogsensitiviteit om te gaan, ontmoette ik mijn vriend. Die handleiding die ik voor mezelf had ontdekt, bleek hem ook van pas te komen. Nog steeds kan ik hem op een praktische manier uitleggen wat er met me aan de hand is en wat eraan gedaan kan worden. Dat ik rust nodig heb en even alleen wil zijn, om prikkels te verwerken. Dat me forceren averechts werkt. Dat ik niet verlegen of kritisch ben, maar dichtsla omdat ik me op onbekend terrein begeef. Dat ik niet mee kan naar een feestje omdat ik niet veel sociale momenten na elkaar aankan. Dat ik moe ben omdat ik leegloop in een gezelschap dat gemoedelijk over potkachels en hairextensions keuvelt, maar de diepere onderwerpen mijdt.
Mijn vriend prijst die open communicatie. Laatst zei hij nog: ‘Jij beleeft je emoties heel intens, maar je geeft meteen ook glashelder aan waar ze vandaan komen en je neemt er zelf de verantwoordelijkheid voor. Dat is heel anders dan een vrouw die hysterisch wordt en verwacht dat je snapt waarom, terwijl ze het zelf niet eens weet.’ Ik vermoed dat ik me emotioneel zelfstandig gedraag omdat ik vaak vrijgezel ben geweest en ik er zelfs in relaties veel alleen voor stond. Dat gaf me niet de kans om emotioneel volledig op een partner te leunen. Het wierp me telkens terug op mezelf en maakte me uiteindelijk emotioneel zelfredzaam.

Uitgelopen mascara
Kort na die beklijvende ontmoeting in dat bruine café vertrokken mijn vriend en ik voor twee weken naar een klein huisje op een berg in het Franse Auvergne, waar we zouden schrijven aan onze boeken, ver van de bewoonde wereld. We sliepen in hetzelfde bed, werkten in dezelfde kamer. Het was een gewaagd experiment, niet alleen omdat we elkaar nog niet kenden, ook vanwege mijn hoogsensitiviteit. Ik was het gewend om in mijn eentje in stilte te werken en weinig mensen te zien. Voortdurend samen zijn kon in overprikkeling uitmonden. Op een gegeven moment stapelden de indrukken zich effectief op en vreesde ik voor overprikkeling. Ik laste wat eenzame wandelingen en meditatiemomenten in. Hij vond het prima. Toen ik thuiskwam van onze reis was ik smoorverliefd, maar tegelijk doodsbang voor dat moment waarop hij toch zou ontdekken hoe ik ben als ik overprikkeld ben. Op een dag brak dat moment natuurlijk aan. Hij kreeg me op mijn allerslechtst te zien. Snikkend probeerde ik uit te leggen wat er aan de hand was. Ik verklaarde wat er tijdens overprikkeling in me omgaat, hoe het voelt, wat ik wel en niet nodig heb. Het was een praktische uiteenzetting, gegeven met een trillerig hoog stemmetje, uitgelopen mascara en een neus vol snot.
Als ik overprikkeld ben, verkeer ik in een constante paniek, verklaarde ik. Ik voel me als een opgespannen elastiek die elk moment kan knappen. Ik ben huilerig, heb hoofdpijn en mijn hele lijf doet zeer: alsof er met spelden of zelfs messen in mijn huid wordt geprikt en gesneden. Ik verlies mijn relativeringsvermogen: mijn humor verdwijnt en zelfs de kleinste drempel wordt plots een berg. De bron van mijn creativiteit is onbereikbaar. Mijn empathie vind ik hinderlijk, want ik heb geen energie meer om me voor anderen in te zetten. Ik wil dat ze me met rust laten, ik wil niet begrijpen wat er in hen omgaat of erger: hun emoties in mijn lijf voelen. Elke extra prikkel – positief én negatief – ervaar ik als ondraaglijk. Geluiden, geuren, sferen, andere mensen, praten, informatie verwerken… alles is te veel. 

Water in onze wijn
Mijn vriend luisterde met grote ogen, maar liep niet weg. Intussen kent hij mijn momenten van overprikkeling. Soms vergeet hij nog weleens wat ik hem destijds heb uitgelegd en roept hij in een vlaag van onmacht én welwillendheid: ‘Wat heb je nu nodig?!’ Dan vraag ik of hij me gewoon even kan omhelzen en zeg dat ik daarna de prikkels alleen moet verwerken en dra gezelliger gezelschap ben.
Meestal houdt mijn vriend rekening met mijn hoogsensitiviteit. Hij weet welke prikkels ik moet zien te vermijden. Maar natuurlijk pas ik me ook aan mijn vriend aan. Ik denk dat hij niet altijd weet dat ik dat doe, want ik verbijt regelmatig prikkels die hij veroorzaakt en probeer mijn grenzen te verleggen zodat hij minder last heeft van mijn innerlijke alarmsysteem. Het blijft een evenwichtsoefening en we doen allebei water in onze wijn. Soms lukt het minder goed en voel ik me onbegrepen. Dan heb ik de neiging om me af te sluiten. Ik kan dan afstandelijk en onbereikbaar overkomen. Na enige tijd gaat dit weer over. Als de angst voor onbegrip gezakt is, bijvoorbeeld door een goed gesprek, komt de liefde immers weer aan de oppervlakte.
Er zijn momenten dat ik vrees dat ik een lastpak ben om mee samen te leven. Dat kan ervoor zorgen dat ik me terugtrek of me toch begin weg te cijferen. Mijn vriend zegt dat hij heel gemakkelijk misbruik zou kunnen maken van mijn goedheid en zelftwijfel, maar dat dit omgekeerd ook het geval is. Gelukkig doen we daar allebei niet aan.
De laatste tijd ontdekt hij dat hij zelf ook meer last heeft van prikkels dan hij aanvankelijk dacht en heeft ook hij de term ‘overprikkeld’ in gebruik genomen. Ik denk dat ik van hem op een zachte en veilige manier leer om mijn grenzen te verleggen en te ontdekken dat sommige dingen niet zo onoverkomelijk zijn als ik dacht. En dat mijn vriend, door rekening te houden met mijn gevoeligheid, ook rekening leert te houden met zijn eigen gevoeligheid – iets wat hij vroeger niet deed. Hij voelt zich tenslotte niet voor niks aangetrokken tot een hoogsensitieve vrouw. Of misschien ligt het al die tijd al aan dat vermiljoenrode behabandje.


Meer lezen? ‘Leven zonder filter’, uitgeverij Horizon, 256 p., € 19,99



 



06 september 2017

HET LUKT NIET OM EELT OP MIJN ZIEL TE KWEKEN (artikel voor N Magazine)


Zo’n 15 à 20 procent van de bevolking is hoogsensitief. Zelfs James Cooke ontdekte in ‘Gert late night’ dat ook hij tot die categorie behoort. Maar wat houdt het precies in? En hoe ga je ermee om? Onze columniste Fleur van Groningen is hoogsensitief en schreef een boek over haar ervaringen. “Nog nooit gaf ik mij zo bloot.”

tekst: Fleur van Groningen - foto: Seppe van Groeningen

Sommige mensen krijgen de kriebels als je beweert dat je hoogsensitief bent. Volgens hen hoort die term in hetzelfde zweverige vakje als ‘indigokinderen’ en ‘lichtwerkers’. Ze geloven dat je je achter een verzinsel verschuilt. Toch wijst wetenschappelijk onderzoek uit dat één op vijf mensen hoogsensitief is. De hersenen van een hoogsensitief mens zouden verschillen van die van een niet-hoogsensitief mens. Het betreft dus niet zo maar een modegril. Noch is het een flauw excuus. Hoogsensitiviteit is een eigenschap die regelmatig voorkomt en die je niet kunt wegtoveren. Het vraagt juist om begrip en gepaste zorg. Maar hoe kan je begrip opbrengen voor iets wat je niet kent? En hoe verleen je jezelf de juiste zorg als je niet beseft dat je hoogsensitief bent?

Een leven zoals het hoort
Zelf wist ik dat jarenlang niet. Al van kind af aan merkte ik wel dat ik anders was dan mijn klasgenoten. Dat legden zowel zij als ik in mijn nadeel uit. Er was iets mis met mij, zoveel was zeker. Anderen konden het leven beter aan. Zij gingen op zoek naar afleiding en entertainment, genoten van drukte en lawaai. Ik was juist in mezelf gekeerd en genoot ervan om stilletjes te lezen of te tekenen. Ik ervoer alles heviger en ik had meer tijd nodig om emoties en gebeurtenissen te verwerken. Vastbesloten om eelt op mijn ziel te kweken probeerde ik me te gedragen zoals de rest. Dat lukte niet. Ook als puber had ik de grootste moeite om me aan te passen aan mijn vlotte leeftijdsgenoten. Ik schaamde me omdat ik niet was zoals zij. Op mijn zestiende kreeg ik een identiteitscrisis die uitmondde in een jarenlange depressie. Toegegeven: mijn gevoelige aard vormde niet de enige aanleiding, ook enkele traumatische ervaringen uit mijn kindertijd speelden een grote rol. Ik zocht naar hulp maar vond die niet. Langzaam werden mijn gevoelens alsmaar donkerder.
Rond mijn eenentwintigste bezocht ik een kinesiste en terwijl zij mij behandelde ontstond er een vertrouwelijke sfeer tussen ons. Zij vertelde me over haar leven en na enige tijd begon ik ook meer over mezelf los te laten. Ik nam nooit het woord ‘depressie’ in de mond, maar ik geloof dat zij begreep dat ik het moeilijk had. Op een dag krabbelde ze een boekentip op een stukje papier. Elaine N. Aron: Hoog sensitieve personen – Hoe blijf je overeind als de wereld je overweldigt’, stond erop. Ik was sceptisch. Enerzijds had ik absoluut het gevoel dat de wereld me overweldigde en ik me maar moeilijk staande hield. Anderzijds wilde ik dat niet toegeven, laat staan ermee dwepen. Ik wilde niet ‘hoogsensitief’ zijn. Ik voelde me al heel mijn leven anders dan de rest en wilde juist hetzelfde zijn. Aanvaard worden, even veel aankunnen, zowel geestelijk als fysiek. Ik hoopte mijn gevoelswereld af te dekken en te verdoven, mijn voelsprieten af te stompen, geen angsten meer te hebben. Ik wilde een zekere populariteit verwerven. En om dat te bereiken mocht ik geen overgevoelig wezentje zijn waarop iedereen neerkeek. Mijn moeder kocht het boek van Aron voor me maar ik legde het weg zonder erin te kijken. In plaats daarvan kreeg de depressie me steeds meer in zijn greep en worstelde ik met suïcidale gevoelens. Een jaar lang ging ik in therapie. Nadien – ik was vierentwintig- werd ik genezen verklaard en probeerde ik alsnog een ‘leven zoals het hoort’ op te bouwen. Op mijn zesentwintigste mislukte die poging om normaal te zijn echter jammerlijk. Op korte tijd verloor ik mijn job, mijn relatie, het leven dat ik had gebouwd met andermans normen en waarden als fundament. Ik dacht dat ik alles kwijt was. En toen trok het boek van Elaine N. Aron wél mijn aandacht. Ik besloot dat het tijd werd om toe te geven dat ik nooit ‘normaal’ zal zijn en dat ik op zoek moest gaan naar mijn eigen, specifieke gebruiksaanwijzing, en een leven dat past bij wie ik ben. Ik moest mezelf maar eens beter leren kennen in plaats van te proberen iemand anders te zijn. Ik begon te lezen.

Diagnose: hoogsensitief
Al snel bleek dat boek het feest der herkenning. Na een paar pagina’s dacht ik geëmotioneerd: het lijkt wel alsof dit over mij gaat! Dat betekende dat er nog meer mensen zoals ik bestonden. Ik voerde de zelftest die vooraan stond uit en beantwoordde alle vragen bevestigend. Ja, alle prikkels komen ongeveer even fel bij me binnen, alsof ik geen filter heb die het belangrijke van het ondergeschikte scheidt. Ja, ik ben zeer zintuiglijk ingesteld en moet al die indrukken verwerken, wat me soms te veel wordt. Ja, ik ben emotioneel en angstig, ik denk diep na, doe aan introspectie, ben empathisch, heb een rijke innerlijke wereld, een lage pijngrens en een sterke intuïtie.
Rond diezelfde tijd bezocht ik de psychologe bij wie ik in therapie was geweest en sprak met haar over hoogsensitiviteit. Ze ondervroeg me en de antwoorden, in combinatie met wat zij al langer over mij wist, sloten alle twijfel uit. Ik was overduidelijk hoogsensitief. Voor het eerst begreep ik dat ik geen freak was, maar gewoon één op vijf mensen. Uit Arons boek leerde ik bovendien dat de genetische verschillen tussen hoogsensitieve en niet-hoogsensitieve mensen enorm afwijken: ‘Net zoals bloedhonden en collies sterk verschillend zijn hoewel ze beide zonder twijfel honden zijn.’ Ik begreep dat mezelf proberen te veranderen vergeefse moeite was. En dat was een cruciale stap op het pad naar zelfaanvaarding.

Ik wil geen etiket!
Maar al was ik opgelucht te beseffen dat ik hoogsensitief ben, toch voelde ik ook enige weerstand tegen dat etiket. Ik weigerde om me voortaan te identificeren met één persoonlijkheidskenmerk. Ik bleek dan wel hoogsensitief te zijn, ik was ook nog een heleboel andere dingen!
Ik begon online informatie over het onderwerp op te zoeken en kwam in de verleiding om op het web ook naar soortgenoten te speuren. Het leek me fantastisch om mensen te leren kennen die hetzelfde waren als ik. Tijdens mijn zoektocht belandde ik echter meermaals op fora waar men zich onder schuilnamen à la TeerTreesje72 en Jürgen_voelt_zoveel in de slachtofferrol wentelde: ‘Ik ben zo gevoelig en niemand begrijpt me.’ Het kostte me weinig moeite om het vioolkwartet erbij te denken. Ook ontdekte ik dat sommige hoogsensitieve personen zich superieur waanden, als een uitverkoren ras. Zij, de fijnbesnaarden, keken vanuit hun ivoren toren neer op de afgestompte boeren. Voor anderen bleek hoogsensitiviteit dan weer een excuus om de realiteit te ontwijken en zich niet voor hun omgeving open te stellen.
Dit stootte mij allemaal af. Voor mij zijn alle zielen gelijk. Het laatste wat ik wilde, na jaren van eenzaamheid en het gevoel ‘anders’ te zijn, was me isoleren in een nieuwe uitzonderlijke positie. Bovendien blijf ik liever niet in de slachtofferrol hangen. En ik geloof dat alle vormen van intolerantie, zowel jegens anderen als jegens jezelf, veroorzaakt worden door polair denken. Terwijl denken vanuit eenheid juist zorgt voor verbinding en (innerlijke) rust. Ik wilde me, ergens op een diepe laag, één blijven voelen met alle mensen.
Ook was ik ervan overtuigd dat een combinatie van hoogsensitieve personen en niet-hoogsensitieve personen goed is voor de instandhouding van de soort: diegenen die veel op voorhand aanvoelen, treden op als waarschuwers, diegenen die zich niet laten verlammen door prikkels nemen de verdediging op zich. Of zoals Aron het in haar boek noemt: koninklijke adviseurs en oorlogszuchtige leiders.
Inmiddels ben ik eveneens gaan geloven dat we in uiterst jachtige tijden leven, waarin steeds meer mensen ontdekken dat ze gevoeliger zijn dan ze dachten. De huidige tijdsgeest forceert ons zodanig dat hij onze ware aard blootlegt. Burn-out, chronische vermoeidheid, depressie… Wie niet mee kan met de ratrace wordt er eigenlijk met zijn neus op gedrukt dat hij naar zichzelf moet leren luisteren en rekening moet gaan houden met zijn noden. Wie weet zijn we wel met zijn allen onderweg naar een gevoeligere wereld. Al hebben we dan allicht nog een hele weg voor de boeg.

Andermans zoektocht
Intussen heb ik me ermee verzoend dat ik hoogsensitief ben. Ik blijf het een eigenschap met voor- én nadelen vinden. Het is prettig om mijn gevoeligheid vóór me te laten werken en te merken hoe die mijn relaties, vriendschappen en zelfs carrière positief beïnvloedt. Lastiger is het om je plaats te veroveren in een maatschappij die veelal gericht is op imago en prestatie, en die weinig tot geen ruimte laat voor gevoelskwesties. Met de jaren, en met vallen en opstaan, heb ik geleerd om met de voor- en nadelen om te gaan. Ik zie mijn hoogsensitiviteit evolueren. Het blijft soms zoeken. Maar naarmate ik mezelf beter heb leren kennen, is het makkelijker geworden. Stilaan heb ik mijn eigen handleiding onder de knie.
Eind vorig jaar vertelde mijn moeder dat ze een vrouw had gesproken wier zoon – een jongeman van twintig – met een depressie kampte. De wereld kwam te hard op hem af – te scherp, te luid, te indringend. Zowel zijn moeder als hij hadden zich in hoogsensitiviteit verdiept. Het was hun inmiddels duidelijk dat hij tot de hoogsensitieve categorie behoorde. Maar wat kon hij met deze informatie? Hoe kon hij zijn zachtheid met de harde buitenwereld rijmen?
Het klonk mijn moeder bekend in de oren. Zij werd onmiddellijk teruggeprojecteerd naar de depressie die ik destijds doormaakte. Toen mijn moeder me over de jongeman vertelde, wilde ik hem het liefst een bemoedigende brief schrijven. Bij nader inzien leek dat me echter ongepast – tenslotte kenden we elkaar niet en misschien zou hij het als een inbreuk op zijn privacy ervaren. Daarom schreef ik een openbare blogpost over mijn voornaamste ervaringen met hoogsensitiviteit en enkele oplossingen die ik daarvoor intussen had gevonden. Zijn moeder bezorgde hem de link naar die tekst en niet veel later vernam ik dat hij er veel aan had gehad. De jongeman was in therapie gegaan en boekte vooruitgang. Hij zei zelfs dat hij ooit grootvader hoopte te worden. Die ingrijpende omslag raakte me diep. Natuurlijk besefte ik dat mijn tekst niet de reden was dat hij zijn leven over een andere boeg had gegooid, maar ze had er op de een of andere manier wel toe bijgedragen en dat bezorgde me het fijne gevoel dat ik iets zinvols had gedaan. Dat ik deze jongeman een handvat had kunnen aanreiken, net zoals die kinesiste mij destijds een handvat had aangereikt.
Maar niet alleen hij had er wat aan. Op slechts drie dagen tijd werd mijn blogpost door meer dan negenduizend mensen gelezen en volop gedeeld op de sociale media. Zelfs op straat werd ik erover aangesproken en ik ontving heel wat e-mails van volstrekt onbekenden. Ze vonden het herkenbaar. Of ze begrepen iemand in hun omgeving plots beter. Ze wilden mijn aanpak voortaan ook toepassen. Niet alles, alleen die zaken waarvan ze zelf aanvoelden dat die hun ook van pas zouden kunnen komen. Sommigen raadden me aan om een boek te schrijven over mijn ervaringen. Eerlijk gezegd was ik stomverbaasd. Ik had al enkele theoretische boeken over het thema gelezen en kon me niet voorstellen dat mijn verhaal daar iets aan zou toevoegen. Maar dat was het hem net, vonden mijn lezers unaniem: er bestond nog geen boek over de praktijk, over de persoonlijke ervaringen met hoogsensitiviteit. En dus twijfelde ik maar even. Toegegeven, ik voelde een lichte weerstand bij het idee om me zo kwetsbaar op te stellen. En om wéér mijn eigen onderwerp te zijn bij het schrijven. Voor mijn columns in dit magazine vertel ik dan wel persoonlijke ervaringen, daarbij kies ik voor universele thema’s, zodat anderen zich in mijn verhalen kunnen herkennen en het dus niet enkel over mij, maar eigenlijk over ons allemaal gaat. O, maar dat zou met dit boek ook zo zijn, verzekerden mijn lezers me. Veel mensen zouden zich erin herkennen en zich daardoor geruggensteund voelen. En dus stemde ik in. Als je ooit hebt geleden, is andermans zoektocht enigszins verlichten een van de waardevolste dingen die je kunt doen.
Met dat doel voor ogen heb ik nu het boek ‘Leven zonder filter’ geschreven. Niet alleen doe ik daarin mijn persoonlijke gebruiksaanwijzing uit de doeken en leg ik onder andere uit hoe ik met overprikkeling omga, hoe ik emoties verwerk en negatieve gedachten aanpak. Ik vertel ook openhartig over mijn ervaringen met depressie en burn-outsymptomen. Nog nooit heb ik me zo bloot gegeven. Dat was een moeilijke doch zeer bewuste beslissing.Die kwetsbaarheid dient een hoger doel: mijn hoop is dat wie zich in mijn ervaringen herkent, zich daardoor minder alleen voelt en gesterkt wordt om trouw te blijven aan zichzelf. Maar ik heb het boek net zo goed geschreven voor mensen die een hoogsensitieve persoon in hun omgeving beter willen leren begrijpen. Iemand die niet hoogsensitief is en mijn manuscript voor professionele doeleinden las gaf me een bijzonder mooi compliment: “Dit is zo’n sterk verhaal dat het ongetwijfeld ook niet-hoogsensitieve mensen zal inspireren.”

Leven zonder filter
uit op 31 augustus 2017 bij Uitgeverij Horizon
256 pagina’s, € 19,99
ISBN10 9492626071
ISBN13 9789492626073
Cover in bijlage


03 juni 2017

FOETUS

Mijn vriend ligt in bad en kijkt toe terwijl ik op het staafje plas. Ik ben een week over tijd. En ja hoor: het is een blauwe plus. Uit verbazing laat ik de stop van de test in de wc-pot vallen. Ik was bang dat mijn lijf het niet kon, al wilde ik het zo graag. “We… we zijn zwanger!”, stamel ik stralend. “Laat zien!”, grinnikt mijn vriend en nieuwsgierig steekt hij zijn hand uit. Als een pinguïn schuifel ik naar hem toe en reik hem de zwangerschapstest aan. “Proficiat!”, lacht hij en ik kus zijn natte gezicht en feliciteer hem, hevig ontroerd met mijn broek op mijn knieën.

In de weken die volgen openbaart het leven als zwangere vrouw zich aan me. Ik krijg borsten met blinklichtjes, ben kotsmisselijk, hondsmoe. Naar de supermarkt gaan is een opgave, zowat elk luchtje doet me kokhalzen. Maar het kan me niet schelen, het dient een magisch doel. Voortaan ben ik met twee. Ik leg een dagboekje aan over mijn zwangerschap , waarin ik mijn ervaringen neerschrijf en de gedroogde veldbloemen kleef die ik tijdens mijn verplichte dagelijkse wandelingen pluk. De eerste echo hang ik op de ijskast en ’s nachts, als ik niet kan slapen van blijdschap, bekijk ik op mijn smartphone opnieuw het filmpje waarin je het hartje mysterieus ziet flikkeren in de donkerte van mijn baarmoeder - als een verre ster in de nacht. Mijn prille zwangerschap heeft de wereld veranderd. Ik kijk naar alles in functie van mijn kind. Ik ben een doorgeefluik, en alle andere mensen iemands kind.

Nota bene begint de berekening van de negen maanden exact op de dag waarop mijn vader stierf en ik hem moederlijk bijstond. De cirkel van het leven. Eind dit jaar sta ik aan diezelfde poort maar begeleid ik een nieuwe ziel naar het aardse bestaan. Ik zal het zo goed mogelijk doen. Heel bewust, met alle liefde en moed die ik in me heb. Mijn vriend praat al tegen mijn buik, lacht om de eerste veranderingen die mijn lichaam doormaakt. Ik ben nergens meer bang voor, niet voor striemen, scheuren en pijn, niet voor grote veranderingen en oververmoeidheid. Ik ben enkel bezorgd om het welzijn van ons kind. Nu al is het moederschap een les in overgave.

En dan, uit het niets… de bloedvlek. Klein doch onmiskenbaar. De gynaecoloog geeft me diezelfde avond een afspraak. Mijn vriend is aan het werk op een filmset en kan daar nog niet weg. Een dierbare vriendin, die zelf vier miskramen op één jaar tijd kreeg, springt onmiddellijk in haar wagen. Ik tref haar in de wachtkamer tussen drie gelukzalige, zwangere koppels. “Zeg, dan ga je me straks in mijn blootje zien”, prevel ik gespannen. Ze zegt dat het haar niet uitmaakt. Dat ze een kind heeft gebaard en nergens raar van opkijkt. Dat ik nu niet alleen moet zijn. Tijdens het onderzoek houdt ze mijn hand vast, streelt ze mijn haar. De gynaecologe roert met het apparaat in mijn schoot en bevestigt: het hartje klopt niet meer. De ster is uitgedoofd. Nu moet mijn lichaam ze alleen nog loslaten.

Thuis wacht mijn vriendin bij me tot mijn vriend er is. Hij rijdt de oprit op, stormt zijn auto uit en grijpt me vast. Geluidloos huilen we tegen elkaars hals. “Het is zoals het is”, fluister ik. “De natuur had vast een goede reden.” Hij gelooft het ook maar dat neemt de pijn niet weg. Die nacht rol ik me naast hem op als een foetus. Mijn gezwollen borsten en aanhoudende misselijkheid zijn een misplaatste grap - slapen kan ik niet.

(Mijn column, dit weekend in Het Nieuwsblad Magazine)

10 mei 2017

Te vroeg (column)

Het is druk op de parking van de supermarkt. Ik heb een eerste rondje gereden, als ik een auto zie vertrekken. Terwijl ik wacht en pink, komt er een andere wagen aan. De chauffeur ziet me maar pikt vlug de parkeerplaats in. Verbaasd kijk ik hem na terwijl hij naar het hok met de winkelkarretjes loopt. Hij heeft geen kin en een wijkend voorhoofd, zijn hele gezicht hangt op aan een grote, puntige neus. Alsof zijn reukorgaan hem door het leven trekt. Plots word ik overvallen door een buitenproportionele woede. Ik rijd naar hem toe, parkeer mijn auto zo dat hij het hok niet uitkan en open mijn raampje. “Meneer!”, zeg ik, terwijl ik normaal zelden boos word en nauwelijks voor mezelf kan opkomen. “U heeft mij daarnet gezien en toch hebt u mijn parkeerplaats gepikt!” Hij kijkt me betrapt aan, rolt vervolgens met zijn ogen en slaakt een ongeïnteresseerde zucht. “Ik vind dat onbeleefd”, voeg ik eraan toe en besef hoe machteloos ik sta. Wat kan ik doen? Die vent in het karretjeshok gijzelen? Dus rijd ik verder, op zoek naar een nieuw plaatsje.
In de supermarkt werpt zijn neus een schaduw over de pakken toiletpapier. Ik krijg zin om de man een loer te draaien. Om in de afdeling toiletartikelen tubes glijmiddel en pakjes vrouwenpanty’s mee te grissen en die in zijn kar te leggen. Om de boodschappen die hij kiest, stiekem weer in de rekken te zetten. Even fantaseer ik over hem klemrijden in de koelcel, waar het moeilijk aanschuiven is bij de sinaasappels en asperges. Maar dan stel ik mezelf de vraag: “Wil je in deze energie van woede en rancune blijven hangen? Gaat dat de pijn over de dood van je vader en je grootmoeder wegnemen?” De man kijkt op, ziet me en vlucht met datzelfde betrapte gezicht de rayon met babyspullen in. “Pampers!”, denk ik nog, “Die kan ik ook in zijn kar leggen.”
 In plaats daarvan doe ik braaf mijn boodschappen. Als ik bij het wegrijden moet remmen omdat hij naar zijn wagen oversteekt, weersta ik de kinderachtige reflex te ontkoppelen en het gaspedaal dreigend diep in de drukken. Thuis merkt mijn vriend droogjes op: “Je had ook een appel in zijn uitlaat kunnen proppen.”
’s Avonds gaan mijn vriend en ik naar een verjaardagsfeest van vrienden. Er hangen glinsterende slierten boven de dansvloer. Ik heb een glitterjurk met een diep decolleté aan, ben vastbesloten me te amuseren en de andere genodigden ervan te overtuigen dat ik heus niet eng ben omdat ik verdriet heb. In plaats daarvan beland ik al vlug op een barkruk en staar voor me uit. Ik merk dat veel feestgangers op jacht zijn naar liefde of lust, en op die golflengte kan ik me niet aansluiten. Dat ik geen alcohol meer mag sinds er een bepaald syndroom bij me is vastgesteld, helpt ook niet. Het contrast tussen mijn murwe hart en de vrolijke feestvierders is groot. Een kennis condoleert me met mijn vader en mijn ogen schieten vol. Een vrouw zegt dat het goed gaat en vraagt hoe het met mij is, ik antwoord “ça va” maar weet niet welke koetjes en kalfjes eraan kunnen geloven. Ze vlucht voor mijn stilzwijgen terwijl de dj een oosterse dansplaat oplegt. Mijn vriend ziet hoe ongemakkelijk ik me voel en biedt aan naar huis te gaan. Onderweg naar de auto slaat hij zijn arm om mijn middel en zegt: “Ach, het is gewoon nog te vroeg.”

('Te vroeg' verscheen in Het Nieuwsblad Magazine op 06/05/2017)

10 april 2017

PAPIERTJE

Als een aangespoelde drenkeling slaapt mijn grootmoeder in het ziekenhuisbed. Op een spierwit strand met golven van katoen, de handen rond een onzichtbaar stuk wrakhout geklemd. Haar grijze haren waaieren los over het kussen, haar mond is een zwart gat. Niet de zon maar een tl-buis beschijnt haar perkamenten huid. En het zijn geen torenhoge meeuwen die in de verte krijten, het is haar adem die zo piept.

Mijn moeder zet wat eten in de ijskast, ik de bloemen in het water. We nemen plaats achter het nachtkastje vol boeketten en praten zacht, tot een magere arm achter de gele tulpen verrijst, tastend naar het driehoekige handvat boven het bed. "Ze is wakker!", zeg ik en tegelijk staan we op zodat mijn grootmoeder ons kan zien. Moeizaam plooien haar lippen zich tot een glimlach. Praten lukt nauwelijks. Ze heeft pijn, ze is buiten adem. Toch sloft ze voorzichtig aan de arm van mijn moeder naar een neplederen fauteuil opdat haar haren daar opgestoken kunnen worden. Geroutineerd begint mijn moeder te kammen en te touperen. Het is een ritueel dat zich de afgelopen zes jaar iedere morgen voltrok. Toen kon ik nog lachen om het tussenstadium, waarbij de getoupeerde strengen drie windrichtingen aanwezen en mijn grootmoeder ernstig voor zich uitkeek, als een Yorkshire Terrier die geduldig op zijn roze strikje wacht. Nu sla ik hen geconcentreerd gade - als betreft het een plechtigheid die ik me nog lang wil herinneren.

Zodra de chignon is goedgekeurd, begint mijn moeder verse sinaasappelsap te persen. Ze reikt mijn grootmoeder een glas aan en biedt haar kamergenote er ook een aan. Ondanks haar uitputting kijkt mijn grootmoeder tevreden toe hoe de andere vrouw genietend drinkt. Die generositeit ontroert me. Dit is wat er in deze steriele kamer nog van het leven overblijft: liefde en zoet sap. Zacht streel ik haar hand en ik bestudeer de keurig geveilde nagels. Die zagen er al zo uit toen ik nog een klein kind was.

We proberen wel te praten maar ze vindt haar woorden nauwelijks, valt in herhaling en begrijpt niet wat ik zeg. Ze wil weer naar bed. Ik buig mijn lange lichaam over haar broze lijfje en kus haar wangen. “Klein schatje”, brengt ze moeizaam uit. En om mijn emoties te verbergen lach ik: “Wie is er hier het kleine schatje?” Ze glimlacht weer, als een kind ditmaal. Haar vingers fladderen door de lucht, waar ze onzichtbare toetsen beroeren. “Speel je nog…”, vraagt ze. “Piano?”, maak ik haar zin af en ik antwoord bevestigend. Dan wuift mijn grootmoeder verstrooid en valt ze in slaap.

In mijn auto zet ik de radio luid maar de dancebeats kunnen mijn jammerkreet niet overstemmen. Het verdriet zit in me en het moet eruit, prent ik mezelf praktisch in. Dus huil ik me hevige halen op de verlaten parking van het ziekenhuis terwijl om me heen de avond valt. Daarna hebben mijn moeder en ik in een brasserie afgesproken. We benoemen wat we allebei denken: dat mijn grootmoeder wellicht stervende is. Op tafel ligt de papieren verpakking van een chocolaatje. "Dank u" staat erop, in zeven verschillende talen. Het is alsof de letters oplichten. Alsof de ziel van mijn grootmoeder alsnog verwoordt wat ze in het ziekenhuis niet uitgesproken kreeg. "Dankjewel, voor de liefde, voor het leven, voor de lessen die het me gebracht heeft." Ik vouw het papiertje op en steek het in mijn zak.

('Papiertje' verscheen in Het Nieuwsblad Magazine op 8 april 2017)

Interview met Pieter Aspe

“Onze liefde, dat was échte romantiek”

Hun liefdesverhaal leest als een sprookje maar eindigt als een nachtmerrie. Toen zijn vrouw de strijd met longkanker verloor, stopte Vlaanderens succesvolste misdaadauteur onmiddellijk met schrijven. Toch heeft Pieter Aspe de pen weer opgenomen. Zijn nieuwste worp ligt nu in de boekhandel. En om de pijn te verzachten werkt hij al aan zijn volgende krimi. “Je kunt de rouwende weduwnaar niet blíjven uithangen.”

Tekst: Fleur van Groningen, eerder verschenen in De Morgen Magazine


In 1995 schonk Pieter Aspe (64), Vlaanderens meest gelezen en geprezen misdaadauteur, het leven aan hoofdinspecteur Pieter Van In en substituut Hannelore Martens. Sindsdien beleefden deze personages velerlei avonturen in zijn geboortestad Brugge, alsook in Antwerpen en zijn huidige woonplaats Blankenberge. De razend populaire misdaadreeks  telt ondertussen maar liefst negenendertig delen en inspireerde VTM tot een televisiereeks. Aspe won de ene prijs na de andere. Er leek geen einde aan zijn succes te komen, tot vorig jaar bekend raakte dat hij de pen had neergelegd. Na de plotse dood van zijn echtgenote Bernadette, ging het gerucht dat hij nooit meer wilde schrijven. En na een ietwat suïcidaal bericht op Facebook, geloofde men zelfs dat het met hem helemaal de verkeerde kant opging. Niets blijkt nu minder waar. Aspe is door een diep dal gegaan maar krabbelt langzaam weer recht. Recent verscheen een nieuwe pennenvrucht, getiteld Blankenberge Blues. Ondertussen werkt hij aan zijn volgende misdaadroman, het mogelijk laatste deel in de Van In-reeks. Aspe’s leven is ingrijpend veranderd maar zeker niet voorbij. Al is het nog zoeken naar een nieuwe balans, naar zingeving, naar troost. En moet de tijd haar werk doen.

Twaalf stielen, dertien ongelukken
Dat hij als kind niet wist dat hij later schrijver zou worden, verklapt Aspe, en hij steekt een sigaret op en nipt van zijn favoriete blonde bier Omer. Op school vond hij dat maar niks: opstellen en verhandelingen maken. Er stroomde ook geen schrijversbloed in de familie. Zijn vader, een arbeider, werkte zich op tot werfleider. Omdat hij zelf nooit had kunnen studeren, hoopte hij dat zijn enige zoon dat wel zou doen en zou opteren voor een beroep met allure, ingenieur of zo. Aspe’s Franstalige moeder vond geen werk omdat ze het Brugse dialect niet volledig onder de knie had. Ze was een teruggetrokken vrouw, deels te wijten aan haar inborst maar ook omdat ze moeilijk met haar omgeving kon communiceren.  Aspe zelf was een nakomertje: zijn oudste zus ging al uit huis toen hij twee was, zijn andere zus was zeven jaar ouder. Onder druk van zijn vader schreef hij zich na de middelbare school in aan de universiteit en beweerde dat hij er rechten ging studeren. Hij had echter stiekem voor politieke en sociale wetenschappen gekozen, omdat die richting de minste lesuren telde. “Ik weet niet of mijn vader het ooit geweten heeft”, zegt hij en zijn rechter mondhoek krult even ontdeugend omhoog - al lachen zijn ogen niet mee. “ Een lang leven was die studie echter niet beschoren want op mijn negentiende verjaardag trouwde ik al en nog diezelfde zomer werd ik vader van mijn oudste dochter. Mijn eigen vader wilde me niet langer financieel steunen, mijn streng katholieke schoonouders noemden me des duivels. Plots moest ik mijn plan trekken en de kost verdienen. Bij gebrek aan een hoger diploma ging ik dan maar PVC buizen verkopen.” Dat hield Aspe ongeveer twee maanden vol. Daarna vond hij een baantje als ‘makelaar in granen.’ “Dat klinkt chiquer dan het was. Ik moest mensen vragen om granen te koop aan te bieden en vervolgens een koper zoeken. Het was een keiharde wereld waarin er hevig kon gediscussieerd worden over een paar centiemen.” En omdat er ook geen salesman in hem school, solliciteerde Aspe bij een ziekenfonds. “Daar moest ik briefjes voor medische prestaties controleren. Met acht man zochten we naar fouten die slechts zelden gemaakt worden. Het was absurd: de opbrengst van ons speurwerk leverde niet eens genoeg op voor één loon.” Een jaar later werd Aspe tot zijn geluk aangesteld als ‘chef expeditie’ bij een textielfirma van een Nederlander die het groot zag. Helaas ging het bedrijf al na vier maanden failliet. Daarna kwam hij bij de zeevaartpolitie terecht, waar hij aan de lopende band paspoorten moest controleren. Na anderhalf jaar bleek Aspe geslaagd voor het examen en mocht hij als agent van de zeevaartpolitie aan de slag. “Daar heb ik toch even vriendelijk voor bedankt!” In plaats daarvan werd hij studiemeester maar toen ook dat hem niet op het lijf geschreven bleek, opende Aspe een zaak in brocante en herstellingen van oude meubels. Dat hield hij zo’n negen jaar vol. Met zijn echtgenote en twee kleine kinderen bewoonde hij een bouwvallig huurhuis op het platteland. Het dak was half ingestort maar de huisbaas weigerde het te repareren. “Toen belde de pastoor van De Basiliek van het Heilig Bloed: of ik alle kerkmeubelen wilde komen herstellen en in de was zetten. Terwijl ik daar aan het werk was, kwam me ter oren dat de inwonende conciërge op pensioen ging.  Ik kon hem zo opvolgen. Het klonk perfect. Dan had mijn gezin weer een dak boven het hoofd, woonden we terug in de stad en konden de kinderen te voet naar school.” Maar op zijn veertigste begon het toch te knagen. “Vermoedelijk heb ik een midlifecrisis gehad. Dan koop je een motor, begin je iets met een jonge vrouw of ga je voor een carrièreswitch. Ik wist dat ik nog vijfentwintig jaar conciërge kon blijven en een kabbelend bestaan leiden. Plots dacht ik: laat ik eens iets zots doen. Schrijver worden! Ik las veel, dus misschien kon ik ook wel boeken maken. Maar hoeveel auteurs kunnen van hun pen leven? Heel weinig. Dus dacht ik na. Als mijn debuutroman succesvol zou zijn, zou ik pakweg tienduizend exemplaren verkopen en moest ik dat elk jaar kunnen herhalen. Daarom koos ik – geïnspireerd door Jef Geeraerts - voor het misdaadgenre. Dat bereikt een zeer breed publiek én ik zou het makkelijker kunnen volhouden. Bovendien was het gezelliger om te maken dan een diepzinnig boek waarin je je ziel binnenstebuiten keert. Eigenlijk koos ik dus uit luiheid en opportunisme voor dit genre.” Aspe lacht opnieuw en dooft zijn sigaret. Of er misschien een bandiet in hem schuilt? “In iedereen zeker?” Een rechtvaardige flik dan? “Ik heb wel een groot rechtvaardigheidsgevoel maar daarom hoef je nog geen misdaadauteur te worden.”  Hij stapelt zijn pakjes sigaretten op elkaar. Ooit heeft hij na zijn eerste boek uitgerekend hoeveel woorden hij moest schrijven om de drie pakjes die hij dagelijks rookt, te kunnen blijven kopen. Toen waren dat tweehonderd woorden, nu zijn het er nog twee.

Kleingeestig Blankenberge
Zijn succes wijt Aspe grotendeels aan het genre. “Dat is de verdienste van Jef Geeraerts, die heeft de mensen warm gemaakt voor de Vlaamse misdaadroman. Vroeger las men hier enkel importkrimi’s. Mijn misdaadverhalen zijn niet bloederig. Er zit een beetje humor in, een vleugje romantiek, en ik verwijder alle ballast eruit. Mijn teksten zijn hapklaar. Dat klinkt misschien misprijzend maar zo is het niet. Soms haal ik er drie mooie zinnen uit die ik met plezier geschreven heb maar waaraan niemand anders behoefte heeft. Hetzelfde geldt voor het etaleren van kennis. Tegenwoordig vind je alles terug op het internet, dus ik hoef de politieprocedures niet telkens opnieuw toe te lichten. Het blijft amusement, geen vaklectuur.”
Zijn er ook nadelen aan het succes? “De mensen zijn altijd zo vriendelijk. Je weet nooit of het oprecht gemeend is of niet. Bekende acteurs, zangers en televisiepersoonlijkheden worden vaak benaderd alsof ze publiek bezit zijn, zij worden zelfs betast. Tot mijn grote spijt word ik nooit betast.” Weer krult die ene mondhoek. Dat er in Blankenberge wel vaak over hem geroddeld wordt, verzucht hij. “Als ik met mijn oudste dochter over straat loop, fluisteren ze dat ik een jonge, nieuwe vrouw heb. Als ze me met een journaliste zien, is het ook prijs. Laatst kwam de vertegenwoordigster van Omer langs om een bak bier te brengen. Ze bleef wat drinken en nam een taxi naar huis. Toen ze de volgende morgen haar auto kwam ophalen die de hele nacht voor mijn deur had gestaan, deed er alweer een nieuw kletspraatje de ronde. In de zomer is Blankenberge een wereldstad maar in de winter verwordt het hier tot een kleingeestig dorpje waar iedereen elkaar kent en uit pure verveling meedogenloze achterklap verspreidt.” Voer voor een roman, moet hij gedacht hebben, want deze stad vormt het onheilspellende decor van Blankenberge Blues. Aspe schreef de roman samen met Koen Strobbe, auteur van de thriller Kruis en munt en één van de laureaten van de eerste editie van de Aspe Award, die sinds 2015 jaarlijks op de Boekenbeurs wordt uitgereikt door Aspe en zijn vijfkoppige jury.  Strobbe kwam met het idee voor dit boek, wisselde met Aspe van gedachten en om de beurt schreven ze stukken die ze nadien tot één geheel verwerkten.  “Blankenberge Blues vertelt het verhaal van een groepje mensen van divers pluimage dat een aangespoelde potvis op het strand aantreft en daarin een uitgelezen kans ziet om schatrijk te worden. In de endeldarm van de potvis zit immers amber, een soort versteende uitwerpselen, waarvoor de parfumindustrie grof geld overheeft omdat het in combinatie met andere aroma’s onweerstaanbaar ruikt.” Een triller over een geconstipeerde potvis? Pieter lacht: “Ik geloof dat de wetenschap daar een andere term voor heeft. Hoe dan ook, het is een erg spannend boek geworden -vol drama en gitzwarte humor- dat de verstikkende mentaliteit in het winterse Blankenberge messcherp in beeld brengt. ”
Of het moeilijk was het om de pen weer op te nemen? Op 31 augustus overleed Aspe’s echtgenote en al gauw werd beweerd dat hij nooit meer zou schrijven. Aspe schudt zijn hoofd. “Ik heb nooit gezegd dat ik definitief zou stoppen. Enkel dat ik op dat moment niet meer kon schrijven. Toen voelde het volstrekt nutteloos. In december had ik het hier volledig gezien en overwoog ik zelfs om mijn appartement te verkopen en naar Brugge terug te keren. Maar toen ik daar enkele huizen bezocht, voelde ik me er ook niet goed. Dus ben ik toch maar hier gebleven. En op een mooie ochtend in januari scheen de zon binnen en dacht ik: waarom niet? Waarom niet weer gaan schrijven? Wat zou ik anders met de rest van mijn leven doen? Opstaan, koffiedrinken en met de oude mannen in het café op de hoek over voetbal en pensioenen keuvelen?” 

De plaats van het delict
Aspe leerde zijn Bernadette kennen op Kerstavond, vijftien  jaar geleden. Hij woonde toen bij zijn eerste, zwaar hulpbehoevende vrouw in Brugge maar had net besloten om zijn schrijfappartement in Blankenberge te bemeubelen en zich voortaan daar terug te trekken. Hun huwelijk was voorbij, hij zorgde nog voor haar maar de liefde was langs beide kanten al zeker tien jaar op. Op kerstavond slenterde hij door Blankenberge en vond daar één café dat open was. Daar zat ook maar één vrouw: Bernadette. “We raakten in gesprek en ze vertrouwde me toe dat haar huwelijk ook op was. Materieel was alles in orde maar er heerste geen liefde meer in dat huis. En daar kunnen geen dikke wagen of zestig flessen champagne in de kelder tegenop. We praatten de hele nacht.” Binnen het uur wist Bernadette al dat ze die avond de liefde van haar leven had ontmoet. Aspe deed er vierentwintig uur langer over om tot datzelfde inzicht te komen. Bij het afscheid, om half zes ’s morgens, had zij hem gevraagd: “Wilt ge me nog eens ontmoeten?” Hij antwoordde: “Mag ik uw telefoonnummer? Ik zal het memoriseren want mijn vrouw controleert mijn zakken op papiertjes.” De volgende dag belde hij zoals beloofd maar kreeg hij een verwarde Waal aan de lijn. Aspe had het nummer niet correct onthouden. “Er zat niets anders op dan diezelfde avond naar de plaats van het delict terug te keren. Ik was bereid om de hele nacht op haar te wachten maar na vijf minuten stapte ze al binnen. Boos omdat ik niet gebeld had, blij om me te zien.” Na die avond lichtten Aspe en Bernadette hun beide partners in. “We gaven alles op om bij elkaar te kunnen zijn, ook al kenden we elkaar nauwelijks. Mijn dochters waren inmiddels dertigers, zij hadden het moeilijk met mijn keuze maar dat loste zich uiteindelijk redelijk vlot op. Voor Bernadette lag het moeilijker: zij had twee inwonende kinderen van 12 en 15. Na de scheiding verbraken zij het contact en dat viel haar bijzonder zwaar.”  Al enkele maanden later besloot het nieuwbakken koppel te gaan samenwonen. “Ik waarschuwde Bernadette: als je voor mij kiest, ben ik er elke dag, ik ben altijd thuis. Maar ze antwoordde vastbesloten dat ze bij mij wilde zijn.” En zo geschiedde: ze waren zo veel mogelijk samen en traden in 2005 het huwelijk. Slechts driemaal werden ze van elkaar gescheiden, toen zij vliegangst kreeg en hij voor zijn werk een paar dagen naar Rome, Zuid-Afrika en Laos moest. “Bernadette weende dikke tranen  op het terras omdat ze me zo miste. Toen ik thuiskwam zei ze: ‘Dat vliegen, ik ga dat terug doen.’ Onze liefde, die was niet geromantiseerd, dat was échte romantiek.”

Afscheid van de liefde
Aspe staat op en schenkt zichzelf in de open keuken een nieuwe Omer in. Zijn eenzaamheid hangt voelbaar in het appartement dat hij zo lang met zijn echtgenote deelde. Ze is aanwezig in de aankleding van de ruimte. In het liefdesgedicht dat hij voor haar schreef en dat in kaligrafische letters op de muur geschilderd staat. In het uitzicht over de haven en de vage einder, wellicht het laatste vergezicht dat ze gezien heeft. Aspe gaat weer zitten en steekt een nieuwe sigaret op. “In juni had ze last van een droge hoest. Rokershoest, dachten we. We waren uitgenodigd voor het huwelijksfeest van een achterneef in Bordeaux maar de dag voor het vertrek zakte Bernadette door haar benen. Een heel akelig beeld. Ze kwam recht met veel rugpijn. De dokter dacht dat het een lumbago was en gaf haar een spuit. Dat verlichte de pijn maar de hoest bleef. Antibiotica hielp niet en we werden doorverwezen naar het ziekenhuis. De volgende dag kregen we telefoon van een arts. Dat hij heel, héél slecht nieuws had. Bernadette had terminale longkanker, niet te behandelen, overal uitgezaaid. Die rugpijn werd veroorzaakt door tumoren op haar ruggengraat. Samen begonnen we hevig te huilen. Wat nu, wat nu? Daarna kwam er een soort verdwazing over ons heen, we waren als verdoofd. We dachten zelfs: als we morgen ontwaken, blijkt het allemaal een boze droom.” Toen tot hen doordrong  hoe weinig tijd ze nog samen hadden, besloten ze om er het beste van te maken.“We  zijn samen kwaad geweest, maar niet lang, want dat vonden we nutteloze energie. De dingen mooier voorstellen dan ze waren, leek ons ook zinloos. We wisten allebei hoe de vork in de steel zat.” Dat ze uiteindelijk nog veel gelachen hebben, vertelt Aspe met vochtige ogen en een barstje in zijn stem. Bernadette koos ervoor om thuis te blijven, met veel volk om haar heen, dat ze soms onder zachte dwang moest buitenzetten omdat haar gasten het te gezellig vonden. Aspe week niet van haar zijde, sliep naast haar bed op de zetel in de woonkamer en kwam nauwelijks buiten. “De eerste zeven weken was ze nog zichzelf. Soms zei ze lachend: ‘Ik ben nog niet dood, hé.’ We hadden ook gesprekken over later. ‘Wat ga je doen’, wilde ze weten. ‘Je gaat toch behoefte krijgen aan seks. Zorg dat het met een mooie vrouw is’, zei ze dan. Soms leek er niets aan de hand. Maar toen ging het opeens pijlsnel bergaf.” Bernadette was drie dagen comateus en stierf vredevol. Ze werd slechts 54.
“Haar optimisme was haar kracht. Ze was sterk op een bescheiden manier, zonder ooit show te verkopen. Zelfs tijdens haar aftakelingsproces bleef ze optimistisch. Dat maakte indruk, veel vrienden verwonderden zich over haar moed. Ik was het gewend dat ze sterk was. Dat trok me zo aan in haar. Het gaf haar ook de kracht om onvoorwaardelijk lief te hebben. Sommigen zeiden dat ze bij mij was voor het geld. Anderen beweerden dat ze mijn slavin was omdat ze ons altijd samen zagen en zij me ‘volgde als een hondje’. Zulke ordinaire uitspraken. En probeer Bernadette maar eens af te richten! Hoe zij haar been –liefdevol- kon stijf houden…  Dan kon je maar beter toegeven. “ Aspe glimlacht. “Onze liefde draag ik in me mee. Nu hoor ik vaak dat onvoorwaardelijke liefde niet voor iedereen is weggelegd. En nu pas besef ik dat wat wij hadden, alles behalve vanzelfsprekend was.”

De truken van de foor
Een deel van het rouwproces  hebben ze samen beleefd, de rest doorstaat Aspe nu alleen. Het verdriet is enorm, zijn leven is een aaneenschakeling van pijnlijke eerste keren geworden. De eerste kerst zonder haar, de eerste Valentijn zonder haar, de eerste lente, boekvoorstelling, zijn eerste verjaardag zonder haar. “In december bereikte ik een dieptepunt. Op een avond, ik had te veel gedronken, heb ik een ietwat suïcidaal bericht op Facebook gepost. Ik dacht dat niemand dat las. En er stond een smiley achter, ter relativering! Maar toegegeven, in die tijd kampte ik wel met zeer donkere gevoelens.” Gelukkig vindt Aspe steun bij zijn vrienden en staan er onverwacht mensen voor hem klaar die hij al lang oppervlakkig kent maar voorheen weinig zag. Ook het contact met zijn kinderen en kleinkinderen doet deugd. “’Opa zee’, zeggen de kleintjes. ‘Opa bootjes’. Vertederend... Die weten nog van niks.”
Intussen is het Aspe duidelijk geworden dat Bernadette vlak voor haar dood nog heel wat mensen instructies over hem heeft gegeven. “Er zijn vrienden die nu plots opletten dat ik op straat niet over scheve tegels of opstapjes struikel. Of die in het oog houden dat ik toch zeker om de twee dagen een proper hemd aandoe. Er wordt voor me gezorgd zoals Bernadette dat deed.”
Om de dagen door te komen, vult Aspe nu de leegte op met schrijven, radio luisteren en televisieseries bekijken. “ ’s Ochtends krijg ik het gezelschap van mijn vriendin Klara, ’s avonds biedt mijn vriend Omer me troost”, glimlacht hij terwijl zijn ogen nog glanzen. “Bernadette stelde mij destijds voor dat ik in de voormiddag zou schrijven opdat we de namiddag samen konden doorbrengen. Nu zij er niet meer is, schrijf ik ’s middags. Dan is de dag sneller om. Nadien kijk ik naar series, die helpen me om niet na te denken. Dankzij National Geographic val ik uiteindelijk toch in slaap. Het zijn methodes om te overleven. Je kunt de rouwende weduwnaar niet blíjven uithangen. Bij kennissen probeer ik dat nu te vermijden –  noch zij, noch ik willen die intimiteit met elkaar delen. Dus bedien ik me van de truken van de foor om mijn verdriet te verhullen.”
Momenteel werkt Aspe aan het boek dat het laatste in de Van In-reeks wordt genoemd. Opnieuw een afscheid. Al twijfelt hij of het effectief de allerlaatste wordt. “Begin ik nadien met iets nieuws, iets totaal anders? Mijn lezers zeggen me dat ik moet blijven voortdoen. Ik weet het dus nog niet. Of er iets aan mijn schrijven is veranderd sinds de dood van Bernadette, kan ik ook moeilijk zeggen. Ik vermoed van wel. Al probeer ik zeker niet zwartgallig te worden. Tenslotte schrijf ik geen dagboek, het is niet de bedoeling om mijn trouwe publiek met mijn problematiek op te zadelen. Nee, ik denk niet dat ik ooit over mijn ervaringen zal schrijven in de Van In-reeks. Dat past daar simpelweg niet in. Misschien doe ik het wel in een volgend project, in samenwerkingsverband. Wie weet werkt het therapeutisch.”
Aspe blaast zijn wolkje uit en dooft zijn sigaret in een glazen asbak. Dan kijkt hij hoopvol op. “Zeg, zullen wij samen nog wat gaan drinken in het café op de hoek? Dan heeft de goegemeente weer iets om over te kletsen. Dat wordt lachen als ze me weer samen zien met een jonge vrouw! Wacht, dan trek ik mijn zwarte, suède machojasje aan.”

Blankenberge Blues, uitgeverij Manteau, 320 bladzijden, € 21.99




Pieter Aspe 
- heet officieel Pierre Aspeslag en woont in Blankenberge.
- werd geboren in Brugge op 3 april 1953 als broer van twee veel oudere zussen.
- is de meest gelezen Vlaamse misdaadauteur in eigen land en buitenland.
- werd het bekendst met zijn misdaadreeks rond hoofdinspecteur Pieter Van In en substituut Hannelore Martens..
- won verschillende prijzen zoals de Hercule Poirotprijs voor zijn roman Zoenoffer, Humo’s Gouden Bladwijzer, en de Hercule Poirot Oeuvreprijs.
- heeft twee dochters, Tessa Aspeslag (45) en Mira Aspeslag (43)
- kreeg in 2006 een hartaanval, stortte op straat in elkaar maar dronk na zijn operatie een Duvel met zijn cardioloog, wat voor de nodige opschudding zorgde.
- zag zijn boeken als basis dienen voor de VTM-reeks Aspe, met Herbert Flack en Francesca Van Thielen in de hoofdrollen.
- heeft zijn eigen prijs: de Aspe-award, die sinds 2015 jaarlijks op de Boekenbeurs wordt uitgereikt.
- schreef ook twee jeugdboeken en vier novellen.
- vind verzamelen verslavend: vroeger collecteerde hij alles over de Heilige Bloedkapel en spendeerde daar fortuinen aan. Tegenwoordig speurt hij naar oude stripboeken en ook dat kost hem een aardige duit.
- verloor op 31 augustus 2015  zijn echtgenote Bernadette met wie hij toen tien jaar getrouwd was.
- publiceerde op 29 maart de thriller Blankenberge Blues die hij samen met Koen Strobbe schreef en schrijft volop aan Argus, de werktitel van het volgende Van In-boek, mogelijk het laatste in de rij.


02 april 2017

Flor Hermans (bis)

Flor sprak niet enkel in de overtreffende trap, hij was een vleesgeworden superlatief. Niets was hij een beetje. Hij was alles héél. Heel getalenteerd, heel grappig, heel gesloten, heel kritisch, en ga zo maar door. Zo iemand kennen, is nooit vrijblijvend. Dat weten jullie allemaal.

Zoals sommigen van jullie ook weten, waren er periodes waarin mijn vader en ik elkaar vaak zagen en waarin we geen contact hadden. Ongeacht die hindernissen hield ik van hem. Een kind blijft een kind. Een vader blijft een vader. Dat wil helaas niet zeggen dat het altijd even soepel verloopt.

Onze grootste gemeenschappelijke deler was ongetwijfeld onze grootste liefde: de schoonheid. In mijn ogen, en wellicht ook in die van jullie, was mijn vader een toegewijde dienaar van al wat mooi is, van al wat ontroert.
Hij was zo geraffineerd en intens gevoelig, hij had zulk een ontwikkeld oog voor kwaliteit, kleur, compositie en detail. Dat uitte zich in zijn werken en vioolspel, in zijn kennis van alle vormen van kunst. Maar ook in zijn bewondering voor mooie meisjes. In zijn vriendschappen, zijn woordkeuze, zijn prachtige sjaals, zijn handschrift, zijn humor, zijn lavendelzeep. Zelfs in zijn solide doch elegante vrouwenfiets.

Al wat hij lelijk vond leek mijn vader resoluut en consequent te willen buitensluiten, opdat het mooie er niet door zou worden aangetast.

Toen kwam de dag waarop ik hem een zeer lelijke gebeurtenis toevertrouwde, iets wat ik als klein kind heb meegemaakt. Hij wilde er niet van weten omdat dit zijn fraaie beeld van mij, opgroeiend in een huisje te midden van de natuur, bezoedelde.
Maar hoe meer die lelijke gebeurtenis mijn aandacht vroeg, hoe meer die zelfs mijn leven ging bepalen, hoe moeilijker ik het vond om me samen met mijn vader enkel op het mooie te focussen. Ik ervoer zijn toewijding aan het verhevene, het nobele, plots als een beperking, als de dictatuur van de schoonheid. Voor mij bestaat de schoonheid niet zonder zijn tegenpool.

Tijdens onze laatste gesprekken in het rusthuis in de Vredestraat, kwam het thema schoonheid opnieuw aan bod. Ik hield zijn hand in de mijne en hij sprak voorzichtig: “Ik heb nagedacht… ook al leeft ge in een klein huis in de natuur, met een wilgje in de tuin, hoe schoon het daar ook is, ik begrijp nu… ook daar kunt ge heel verdrietig zijn.”

We speelden het onbenoemde spel dat we vroeger speelden: dan bekeken we een schilderij dat we prachtig vonden en duidden om ter snelst het belangrijkste stuk aan: die ene toets die niet mocht ontbreken, die ene kleur die al de andere meer intensiteit gaf, die diagonaal die het tot leven bracht, die schaduw of lichtvlek die zo cruciaal was dat het ons een plezierig pijn bezorgde. Vaak liet mijn vader me winnen – ik denk niet dat hij trager was dan ik, maar dat hij ervan genoot om te ontdekken dat we hetzelfde zagen.
De laatste keer dat we dit spel speelden, was met een indrukwekkend werk van Tom Liekens. Ik had een foto meegebracht van diens grote schilderij vol eksters en met een bevende vinger ging mijn vader op zoek naar het belangrijkste puzzelstuk. Dit keer liet ik hem winnen.

Tijdens een ander gesprek legde mijn vader me uit waarom hij geen mooie voorwerpen in zijn lelijke kamer wilde. Hij zei dat hij er zelfs geen elegante kopjes wilde, geen smakelijk eten, niet één van zijn violen. Het contrast zou te groot zijn, het zou hem te veel pijn doen. Daarom bracht ik hem thee in een alledaagse plastieken thermos, met glaasjes uit de Blokker. Dan wilde hij er wel van drinken. “Dat is een zeer bijzondere, Japanse thee”, sprak hij zacht. Ik antwoordde eerlijk dat het Lipton uit de Colruyt was maar dat wilde hij niet horen.

Na ons theeritueel biechtte ik hem op dat ik in mijn eigen huis wel een compromis heb gesloten. Dat daar mooie voorwerpen naast praktische spullen staan, dat een fragiel decor niet mogelijk is omdat ik er met een grote man samenleef die al eens iets omstoot. “Misschien”, zei mijn vader toen nadenkend, alsof hij de woorden voor de eerste keer proefde, “Misschien is dat wel ware schoonheid, dat ge het lelijke én het gewone, met het schone kunt verenigen.”

Niet veel later verhuisde mijn vader naar zijn kamer in het zorgcentrum in de Hemelstraat, waarnaar hij toch enkele mooie bezittingen liet komen, en hij stuurde me een sms: “We hebben het dan toch ingericht, ik ben benieuwd wat ge ervan denkt.”

Toen kwam die laatste, onverwachte dag in het ziekenhuis. Ik liep zijn kamer binnen, boog me over hem heen en zei dat ik er was. Moeizaam bracht hij met zijn laatste kracht enkele klanken uit. Ik antwoordde dat hij niet hoefde te spreken maar vastbesloten herhaalde hij ze toch. Ditmaal verstond ik hem. Hij zei: “Ik hou van jou.” Het was de eerste keer. En ik antwoordde, met heel mijn hart: “Ik hou ook van jou, ik heb altijd van je gehouden, wij hebben altijd van elkaar gehouden.” En ik kuste zijn wangen en zijn voorhoofd, en een traan rolde uit zijn ooghoek langs zijn slaap op het kussen.

Daarna zaten Reinhilde en ik uren aan zijn zij. Zij hield zijn rechterhand vast, ik zijn linker. Hij was nog steeds een hele knappe man. In dat steriele ziekenhuisbed, met al die slangen, al dat plastic. De muren achter hem hadden een aftandse kleur bordeaux en zalmroze, er hing een treurige, verslenste Jezus boven de deur, het raam keek uit op een container vol met afval.
Hier lag mijn vader, die zijn hele leven aan de schoonheid had gewijd, die zich steeds had omringd met de mooiste, sierlijkste voorwerpen, te midden van zo veel lelijkheid.
Maar ook wij zaten daar. Twee van de vele vrouwen die van hem hielden. En we betten zijn lippen en slapen, we zeiden lieve dingen, we streelden zijn handen en voorhoofd. Ik geloof dat hij toen wist wat ook ik nooit meer zal vergeten: dàt was de puurste vorm van schoonheid, die alle andere vormen overstijgt. Dat was de liefde.

Tijdens een van onze laatste gesprekken, vertelde mijn vader me over een tekst die hij zelf had geschreven, die in een boek van Demian was verschenen en waarop hij stiekem heel fier was. Uitvoerig en beeldend beschreef hij me de kinderherinnering die daarin voorkomt. Graag wil ik die tekst nu aan jullie voorlezen. Of beter gezegd: mijn stem aan Flor lenen, opdat hij het laatste woord heeft.

(Deze tekst las ik voor op zijn begrafenisplechtigheid op 1 april 2017)