19 december 2016

POEZENAVONTUUR

De rivier aan het einde van onze tuin was de afgelopen dagen bevroren. Gisteren keek ik vanuit het dakraam toe hoe mijn kat haar eerste voorzichtige stapjes op het ijs zette. Warme roze teentjes op het koude, glanzende grijs. Ik was wat bezorgd, want zo dik was het niet. Maar al gauw trippelde ze zichtbaar uitgelaten en nieuwsgierig naar de overkant. Ik glimlachte om haar poezenavontuur. Aan de andere oever ligt een stukje ontoegankelijk natuurgebied, waar reeën en ijsvogels huizen, en de distels en  braamstruiken schouderhoog tussen de loofbomen woekeren. Mijn kat zocht haar weg tussen de kale takken. Ik volgde het witte vlekje op haar rug tot ze uit het oog verdwenen was. Pas toen besefte ik dat indien ze niet zou terugkeren voor de dooi, ze niet meer thuis zou geraken. Nergens ligt er een lange tak over de rivier die als brug kan dienen. Luid riep ik haar naam. Er vloog een duif op - verder bleef het stil. Het was te laat… Mijn kat had het onbekende geroken.

Nadat  ik haar vannacht niet hoorde thuiskomen, spring ik deze morgen uit bed om door het raam naar de rivier te gaan kijken. Al het ijs is gesmolten. En ja hoor, aan de overkant zit ze. Een klein driekleurig vlekje poes tussen het riet. Snel trek ik een trui en een jeans aan. Ik bedenk dat er niets anders opzit dan een eindje om te rijden naar de huizen aan de achterzijde van het natuurgebied, en daar te vragen of ik door hun tuin mag om mijn huisdier te redden. Ik zoek rubberlaarzen en een dikke jas, en trek de voordeur achter me dicht. Zodra mijn poes me ziet buitenkomen, zet ze het op een klaaglijk miauwen. Hopend dat niemand anders me hoort, roep ik haar toe dat ik eraan kom. Bij wijze van antwoord mauwt ze nogmaals en zet ze een wit pootje in het ijskoude water. Met een schok trekt ze het terug. Ik kijk nog eens rond, nergens een tak te bespeuren.

Bij een moderne villa bel ik aan. De dame des huizes doet niet open maar roept iets onverstaanbaars vanachter een matglazen deur met twee transparante stroken. Ik zie haar ogen door de bovenste strook, zwaai met mijn transportbox voor de onderste en leg uit wat ik kom doen. Ze knikt. Ik ren de tuin in. Aan het einde van het keurige gazon verrijzen de braamstruiken. Vastbesloten baan ik me een weg. Distels trekken aan mijn haren, doornen haken in mijn vel. Maar ik zet door, in de naam der poezenliefde. Gelukkig roep ik nog nét niet: “Mammie komt eraan!”
Als ik eindelijk de rivier bereik, is het plekje tussen het riet leeg. Ik veeg het zweet –en wat bloed- van mijn voorhoofd en kijk rond. In de verte klinkt een enthousiaste kreet. Aan de overkant, voor de voordeur van ons huis, zit mijn kat.

Met takken in mijn haren en kleren vol klitten, strompel ik als een halve wilde terug de tuin van de villa in. De keurige eigenares komt me tegemoet. Verbaasd vertel ik haar wat ik heb gezien. Volgens de vrouw kan het niet anders dan dat ze heeft gezwommen: “Was uw poes nat?”
“Dat kon ik niet zien”, antwoord ik twijfelend. Als ze vervolgens een praatje begint te maken, onderbreek ik haar ongerust: “Het spijt me, maar ik moet dringend naar huis om mijn natte poes af te drogen.” De vrouw knikt begrijpend. Pas thuis, waar een kurkdroge kat me opwacht, besef ik dat mijn dirty mind me even in de steek heeft gelaten.

(Verschenen in NB Magazine, 17/12/2016)