19 november 2016

DEZE MAN

Zacht zwaait de deur van de slaapkamer open. Het fletse maanlicht trekt een streep over het bed. Mijn kat en ik knipperen met onze ogen. “Hey.” Zijn stem breekt de nacht in twee. Hij kleedt zich uit. Eerst zijn broek, dan zijn trui. Slaperig gluur ik naar zijn blote billen. “Ik ben naar huis gekomen…”, fluistert hij terwijl hij onder de donsdeken kruipt en zijn warme lijf tegen het mijne drukt, “…om je wat liefde te geven.”Behaaglijk druk ik me tegen hem aan. In zijn hals probeer ik zijn geur op te snuiven. Het lukt niet. Verstopte neus. “Ik kan niet geloven dat je er bent!”, fluister ik terug. Zelfs mijn fluisterstem klinkt snotterig. “Hoe laat is het?” “Een uur of vier.” Hij slaat zijn armen om me heen. “Ik stink waarschijnlijk wel een beetje”, waarschuw ik. Bij wijze van antwoord drukt hij zijn neus in mijn zweterige haren.
Sinds een week ben ik ziek. Ik kon niet naar de winkel of de apotheek, leefde op wat de voorraadkast te bieden had en fantaseerde over neusspray en citroenen. Deadlines haalde ik vanuit bed, met een hoofd vol watten. Ondertussen verbleef mijn vriend voor zijn werk op een buitenlandse filmset en belde hij af en toe op om te horen hoe het ging. Toen hij zich zorgen begon te maken, antwoordde ik dat ik het gewend ben om in mijn eentje ziek te zijn. Voor ik hem ontmoette was er meestal niemand die me kwam verzorgen. Dat zei ik met een zekere trots: omringd door volgesnoten tissues waande ik me een onafhankelijke vrouw. Maar dat weerhield mijn vriend er niet van om vannacht toch naar me toe te rijden. “Morgen maak ik je iets te eten en doe ik boodschappen voor ik weer vertrek”, belooft hij aan mijn oor. Iets later wordt zijn ademhaling regelmatig. Zelf kan ik de slaap nog niet vatten.
Ik denk aan een gesprek met een vrouw, niet zo lang geleden. Ik vertelde haar dat ik in de bevrijdende fuck-it fase ben aanbeland; dat ik me minder aantrek van wat anderen van me vinden. Zij antwoordde dat ze die fase ook heeft bereikt. “Het komt door je man, niet?”, vroeg ze en knikte naar de hare. “Sinds ik hem ken ben ik een sterker mens.” Ik gaf haar gelijk. Mijn vriend bezorgt me het gevoel dat ik veilig ben. Ik denk dat ik daar mijn hele leven naar zocht. Veiligheid moest ik in mijn kindertijd ontberen. Maar het is een basisbehoefte: het zorgt ervoor dat je bepaalde facetten van jezelf kunt ontplooien. Zo lang het je eraan ontbreekt, kom je niet aan die ontwikkeling toe. En het mooie is dat de liefde die ik nu ervaar, me inzichten brengt die me niet ontnomen kunnen worden. Zélfs als die liefde ooit verdwijnt. Ik leer mezelf veiligheid te bieden.
In het donker draai ik me om naar mijn vriend. De deur staat op een kier, de streep maanlicht heeft zijn gesloten oogleden gevonden. Terwijl ik naar zijn slapende gezicht kijk, word ik overspoeld door dankbaarheid. Al vaak had ik ontzag voor de liefde van sommige vrouwen, die zo allesomvattend kan zijn dat ze levens verandert. Vannacht bewonder ik het vermogen tot liefhebben van deze man, die mij helpt te worden wie ik bedoeld ben te zijn. Achter elke sterke man staat een sterke vrouw, luidt het generaliserende gezegde. Wellicht staat achter heel wat sterke vrouwen een sterke man. Mijn dankbaarheid is geen pleidooi voor afhankelijkheid. Het is een erkenning van kracht. 
In de stilte van de nacht kus ik traag zijn hand.

(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine op 19/11/2016)