28 oktober 2016

Goeroe Gooris

Sommigen vinden het het leukste tv-programma ter wereld. Anderen zeggen dat “we niet mogen vergeten dat het máár een quiz is”. Of beweren dat het om “seksistische propaganda verpakt als een quiz op een machozender” gaat. In mijn ogen evolueerde ‘De Slimste Mens ter Wereld’ maandag van hapklaar zetelentertainment naar regelrechte levensinspiratie. Dat kwam door zanger Sam Gooris.
Sam deed niet mee aan de populairste televisiequiz van Vlaanderen om zijn imago op te poetsen, beroemder te worden, te laten zien wat voor geile benen hij heeft, kiezers rond zijn vinger te winden of een comeback te forceren. Hij had geen verborgen agenda, verfoeide alle tactische flauwekul. Ook aan rivaliteit bezondigde hij zich niet. Sam kwam gewoon gezellig een ‘tv-spelleke’ spelen. Helemaal zichzelf én attent voor zijn omgeving. Wat een verademing.
Zo kan je dus niet alleen in een quiz zitten, maar ook in het leven staan. Niet proberen de slimste te zijn. De mooiste. De grappigste. De beste in bed. Diegene met de meest gevatte politieke argumenten. Of de meeste centjes. Je kunt ook gewoon ‘een Sammeke doen’. Niks bewijzen. Gewoon je leventje leven, jezelf zijn en anderen hetzelfde gunnen.
Misschien moeten we onszelf allemaal eens wat vaker de vraag stellen: “Wat zou Sam Gooris doen?” In banale situaties, maar ook op zeer moeilijke momenten, met veel tranen. Vlug, voor onze prestatiemaatschappij onherroepelijk over de kop gaat.
Misschien kunnen we elkaar zelfs een hart onder de riem steken met inspirerende citaten, gebaseerd op de songteksten van goeroe Gooris: “Ge kunt het levenspad ook bewandelen op basketsloefkes” en “Laat het los, laat het gras maar groeien”. Die zinnen doen het vast ook prima op de sociale media, met op de achtergrond een foto van een spirituele zonsondergang boven een rustgevend, mistig grasveld.

Afwisselend geven Fleur van Groningen en Nico Dijkshoorn hun eigen kijk op de actualiteit. 'Goeroe Goris verscheen op 28 okt. in Het Nieuwsblad.



23 oktober 2016

Hup, hup, hup

Langzaam fiets ik naar boven, de brug op. Beschaamd omdat het niet vlotter gaat. Een wielrenner steekt me voorbij. Hij draagt een strak, helrood pakje, met zilverkleurige tussenstukken en een bijbehorende grijze helm, die onverbiddelijk blinkt in het slaperige herfstlicht. De wielrenner gaat rechtop op zijn trappers staan en draait zijn hoofd naar me om. “Hup, hup, hup!”, roept hij luid. Ik staar hem aan en zie hoe zijn magere, in lycra gestoken achterwerk als een balletje in een flipperkast de verte in schiet. Zijn silhouet is het uitroepteken achter zijn woorden. Ja, de hele man lijkt wel een symbool. Voor dat leven van tegenwoordig. Alles moet sneller, flitsender, met een verbijsterend resultaat. Want we weten allemaal hoe kort de aandachtsspanne van onze ongeduldige medemens is geworden. Hup, hup, hup! Van de weeromstuit houd ik halt. Ik zet mijn linkervoet op de houten balken van de brug en kijk uit over het water. Naar het fletse zonnetje, de wolken, de spiegelende rivier waarin een heel klein eendje een grote, bibberende V trekt. Wat zie je nog als je door het leven zoeft?
Dit is het moment waarop ik aan mezelf toegeef: ik kan het even niet. Ik kan niet herstellen van de verbouwingen en de verhuizing, hard werken, grenzen verleggen, schoonmaken, boodschappen doen, de emotionele tegenslagen van de afgelopen weken verwerken, de boeken schrijven die ik in mijn hoofd heb, de schilderijen schilderen die in datzelfde hoofd wachten, glimlachend een druk sociaal leven onderhouden, piekeren over de dag dat ik op de koop toe voor een kind wil zorgen, mijn gezondheid terugverdienen én die rustmomenten inbouwen waarop mijn dokter zo gehamerd heeft. Niet allemaal tegelijk. En terwijl ik dat bedenk, slaakt mijn smartphone een futuristische kreet. Weer een bericht van iemand die ik nauwelijks ken, die mijn columns leest, zich in me herkent en graag samen koffie zou gaan drinken. Ik weet dat het een fantastisch compliment is. Maar ik kan het niet. Geen tijd. Geen plaats in mijn hoofd. Als schuldgevoel een wielrenner was dan riep die nu: “Ga je wéér iemand teleurstellen?” “Ik ben gewoon niet zo sociaal!”, antwoord ik zacht. Mijn woorden worden overstemd door de grommende motoren van de auto’s achter me.
Misschien is dat wel het opvallendste dat de aankoop van een eigen huis me heeft geschonken. Ik heb altijd geloofd dat er geen plaats was voor iemand zoals ik en dat ik mijn bestaan moest goedmaken. Ik voelde me te huur. Alsof men iets van me mocht verwachten en ik dat dan vroeg of laat moest inwilligen. Maar nu heb ik mezelf een plaats gegeven. Een plek waar ik mijn leven zelf mag inrichten. Bovendien woon ik daar met iemand die van me houdt. Niet enkel als ik grappig ben, een mooie jurk draag en veel te geven heb, maar ook als ik huil nadat ik weer ben flauwgevallen en in paniek raak over mijn lichaam. Zo’n liefde legt je zelfkritiek vaker het zwijgen op. En dus beslis ik, daar op die brug, om meer rekening met mezelf te gaan houden. Wie van me houdt, zal het wel begrijpen.
Terwijl ik op mijn eigen tempo verder fiets, kruis ik een oud dametje. Ze trapt zo traag dat ze bijna omvalt. Misschien leeft zij nog in een tijd waarin er minder moest. Ik knik haar vriendelijk toe. Haar gerimpelde gezicht plooit zich tot één stralende glimlach.
(‘Hup, hup, hup’ verscheen in Het Nieuwsblad Magazine op 23/10/2016)

15 oktober 2016

Gratis hoofdpijn

De muziek schreeuwt, de discolichten flitsen, de drank vloeit rijkelijk en iedereen is iemand of wil iemand zijn: beroemd, succesvol, mooi, getalenteerd. Toen je de invitatie voor dit feest kreeg, bezorgde dat jou even het gevoel dat je er dan toch een tikkeltje toedoet. Gewoon omdat je plots tot het selecte gezelschap blijkt te horen dat voor dit soort glamoureuze gelegenheden uitgenodigd wordt. Verder is er niets veranderd. Jij bent nog steeds jij. Je staat in je slobbertrui en oude trainingsbroek bij de brievenbus en houdt een goudkleurige enveloppe in je hand. Maar toch. Even laat je je ego strelen, héél even, omdat het zo lekker is. Het maakt de ochtend wat minder grijs.

De avond zelf. Overal om je heen: bekende koppen, flitsende camera’s, lachende en dansende mensen, mooie kleren, tafeltjes met lege glazen, gespannen obers met vrolijke strikjes. Je draagt een jurk die je thuis mooi vond maar waarover je nu je twijfels hebt. Je voelt je een verkleed boerinnetje in de grote stad. Bovendien begint je buik op te zwellen door dat rare hapje van daarstraks: geitenkaas en zeewier – zou het aan je tanden kleven? Ruikt je adem nu naar boerderij én oceaan?
Iemand drukt een glas gratis wijn in je hand. Je drinkt. Grote slokken. Je kunt de praatjes niet aan. Die kleine gesprekjes met mensen die je niet tot nauwelijks kent. Het is saai en je verveelt je stiekem. Of het is oppervlakkig en je snakt naar contact met een échte vriendin. Drank helpt dan. Op voorwaarde dat je er tijdig mee stopt. Dat doe je vanavond niet. Je giet het goedje naar binnen als ware het appelsap en al vlug doet de roes je mondhoeken dwaas omhoog krullen.

In de verte danst je lief met één van zijn exen – een gestroomlijnd exemplaar dat beweegt alsof ze een acrobate is in bed en met haar tong zowat elke broeksriem kan opentrekken. Hij heeft ook zo’n glas gratis wijn in zijn hand. Ach, dit is geen moment om jaloers te worden. Maar onzeker was je al.
Je kijkt de andere kant op. Pal in de ogen van een bekende regisseur. Voor je het weet vertel je hem over het paringsritueel van de walvis, en maak je de vergelijking met een man die je ooit hebt gekend. Omdat de regisseur geërgerd fronst, besef je dat stoppen met praten in een ongemakkelijke stilte zal resulteren en ga je maar door. Van de donkere bodem van de Stille Oceaan tot in het krakende bed van een luidruchtige onbekende. Iemand drukt weer een gratis glas in je hand en als je pauzeert om een slok te nemen, verdwijnt de regisseur gauw tussen de menigte. Rook je adem nog naar zeewier? Dat past wel bij het walvisverhaal, natuurlijk. O, je schaamte is maar van korte duur. Al gauw sta je weer tegen een ander het verkeerde uit te kramen.

De volgende ochtend heb je hoofdpijn - gratis hoofdpijn. De herinneringen aan het feest bonken door je hoofd. Iedereen was iemand, jij voelde je niemand. Vandaag blijft de schaamte duren.
Door het raam klinkt de roep van een jonge zwaan. Brak kruip je uit bed, loop je de trap af, de tuin in, naar de oever toe, met je bakje vol maïs. Het zwanenjong eet uit je hand. Je hoort hoe de druppels van zijn snavel in het water vallen. Plong, plong. Verder is het stil. Er hangt een nevelig herfstlicht boven de rivier. En dan weet je het opeens weer. Je was al iemand. Dat zijn we allemaal.

‘Gratis hoofdpijn’ verscheen in Het Nieuwsblad Magazine op 15/10/2016

14 oktober 2016

Patiënt 139

Een Vlaamse dame van 90 heeft zich laten invriezen om later weer tot leven gewekt te worden. Voortaan heet ze Patiënt 139. Op 2 september stierf ze aan een ziekte. Nadien werd ze verpakt in droogijs en naar Michigan verstuurd. Naar het Cryonics Institute, waar je je lichaam voor 50.000 euro kan laten invriezen, in de overtuiging dat de wetenschap over 100 jaar zo geëvolueerd is dat die je weer tot leven kan wekken.
Ik zag het plots voor me. Hoe Patiënt 139 daar nu ligt. Als een onderkoeld Doornroosje in het donker. Met een blauwige glimlach en een grijze vlecht vol ijskristallen.
Ook dacht ik aan mijn grootmoeder. Zij is 88 en kan niet goed mee met de huidige wereld. Films en televisieprogramma’s flitsen te snel voorbij. Van de sociale media begrijpt ze geen snars. Google is voor haar een laptop die kan horen wat je zegt. Moderne muziek een marteling. Mannen hebben altijd gelijk en voorrang, en dat vrouwen werken en geld verdienen, ziet ze enkel door de vingers als ze kunnen koken. Ontwaken in 2116 moet zowat mijn grootmoeders grootste nachtmerrie zijn. Ik zie haar al oog in oog staan met een muntgroen ruimtewezen in een gestroomlijnd pak, dat vrouwelijk blijkt te zijn maar nooit taarten bakt.
Wellicht had Patient 139 meer voeling met het moderne leven. Anders neem je zo’n beslissing niet. Maar wat als het lukt? Wat als zij over 100 jaar met haar ontdooide wimpers knippert en alsnog haar ziekte moet overwinnen? Wat als ze een wereld ziet die ze verafschuwt? Overal oorlog en vervuiling? Een desolate planeet waarop slechts één ander levend wezen leeft: een wetenschapper die afstamt van Donald Trump en er dezelfde theorieën over vrouwen op nahoudt?
Of wat als iemand zegt: “Ha Patiënt 139, ’t is om te zeggen dat we u weer gaan invriezen want we kunnen u nu niet gebruiken, hebt ge nog wat centjes op uw rekening?”

Afwisselend geven Fleur van Groningen en Nico Dijkshoorn hun eigen kijk op de actualiteit. 'Patiënt 139', verscheen op 14 oktober in Het Nieuwsblad.

10 oktober 2016

OMGAAN MET HOOGSENSITIVITEIT

Enkele jaren geleden schreef ik een column voor Het Nieuwsblad Magazine over hoogsensitiviteit. Daarin beschreef ik hoe iemand mij als prille twintiger ooit aanraadde om eens het boek Hoog Sensitieve Personen (HSP) van Elaine Aron te lezen. Ik kocht het maar ik las het niet. Ik had toen al een hekel aan hokjesdenken en het laatste wat ik mezelf - na jaren van gepest te worden- wilde aandoen, was een nieuw etiket. Wat me ook niet aansprak: het gevoel van superioriteit dat sommige mensen aan hun hoogsensitiviteit menen te ontlenen. Of juist een perfect excuus voor de eeuwige slachtofferrol. Ikzelf voel me evenwaardig - en soms helaas minderwaardig- aan mijn medemens en geloof dat de slachtofferrol enkel kortstondig kan helpen bij een verwerkingsproces. Op de lange duur werkt die rol juist zeer beperkend omdat je je verantwoordelijkheid niet opneemt en jezelf alle macht over je leven ontzegt.
Hoe dan ook, op mijn zesentwintigste las ik het boek toch. En ik herkende er meteen zo veel van, dat het een openbaring was. Nadat een psychologe me ondervroeg, bleek dat ik extreem hoog scoorde op vlak van hoogsensitiviteit. Natuurlijk beschouw ik mezelf als meer dan alleen dat ene persoonlijkheidskenmerk. Maar ik geef nu aan mezelf toe dat ik -ook- een hsp'tje ben en daar rekening mee moet houden.
Sinds die ene column ontvang ik nog steeds regelmatig brieven van lezers die vermoeden of zeker weten dat zij hoogsensitief zijn. Ze vragen me hoe ik met mijn gevoeligheid omga. Ik kan en wil niet voor anderen spreken of beslissen, enkel voor mezelf. Maar omdat de vraag zo vaak komt, heb ik besloten om mijn voorlopige bevindingen in een blogpost te gieten.

Levensopdracht
Voor mij is hoogsensitiviteit een levensopdracht.
Het voelt alsof je de filter niet hebt die veel mensen wel hebben en daarom komen zo veel meer prikkels - negatief én positief - extra hard bij je binnen. Dat zet je innerlijke alarmsysteem telkens in werking. Iets wat erg lastig kan zijn omdat je bijvoorbeeld sneller moe bent en vaker het gevoel hebt dat je mensen teleurstelt omdat je niet mee kunt op hun tempo.
Maar iets wat ook veel goede aspecten heeft: je hebt bijvoorbeeld een uitstekend oog voor detail, je bent erg empatisch, je ervaart veel en begrijpt daardoor meer, je voelt anderen goed aan, staat in contact met je intuïtie, enzovoort.
Toen ik mijn hoogsensitiviteit (samen met andere eigenschappen van mezelf, zoals bijvoorbeeld mijn artistieke karakter) nog volledig veroordeelde, kampte ik met een depressie. Ik wilde ‘normaal’ zijn, haatte mezelf en wilde er uiteindelijk simpelweg niet meer zijn. Mijn levensopdracht hield echter het tegenovergestelde in: ik moest niet proberen te zijn zoals ‘de rest’ (alsof ‘de rest’ bestaat en het een groep mensen betreft die allemaal exact hetzelfde zijn, niet dus). Ik moest niet ophouden met te leven. Ik moest juist leren om een leven voor mezelf te ontwikkelen, een leven op maat met mijn persoonlijkheid als vertrekpunt. Ontdekken wie ik was en daar de verantwoordelijkheid voor nemen. Voor mij betekent dat onder andere dat ik enkel kan blijven geven aan anderen, als ik ook aan mezelf geef. Met andere woorden: als ik rekening houd met mezelf. Noem het gerust zelfzorg.

Emmertjes
Dat lukt met vallen en opstaan, maar alsmaar beter. Wat weinig mensen tot nog toe van me wisten, is dat ik mijn leven opdeel in zogenaamde emmertjes.
Er is een emmertje voor sociale contacten.
Een emmertje voor luide geluiden.
Een emmertje voor andermans problemen/emoties.
Een emmertje voor mijn eigen problemen/emoties.
Een emmertje voor fysieke ongemakken/pijn.
Een emmertje voor zelfopoffering.
Een emmertje voor drukte.
Een emmertje voor stank.
Een emmertje voor stress/angst.
Een emmertje voor positieve indrukken.
Een emmertje voor verandering.
En dan vergeet ik er vast nog een paar. In elk geval moet ik ervoor zorgen dat die emmertjes niet vol geraken. Anders raak ik volkomen overprikkeld en dan ben ik voor zowel mezelf als mijn omgeving niet te genieten: moe, huilerig, bang, met pijn in heel mijn lijf en niet in staat om te werken, laat staan met mensen om te gaan.
Om een voorbeeld te geven: ik ben er inmiddels achter dat  mijn emmertje voor sociale contacten slechts één à  twee afspraken per week toelaat. Voor mijn vertrouwenspersonen (vriend, moeder) gelden andere regels, die kan ik vaker zien. Maar voor al die andere mensen, geldt hetzelfde. Twee afspraken per week gaat  net. Na drie afspraken op één week, stort ik in. Ik vind dat  beschamend en vervelend. Maar er is niks aan te doen. Ik heb al zo vaak geprobeerd om deze eigenschap van mezelf te veranderen en het lukt nooit.

(Wat misschien mede aan de oorzaak ligt, is dat ik gewoon niet zo sociaal ben. Ik ben als kind meermaals verhuisd, heb nooit lang op dezelfde school gezeten, werd veel gepest… ik groeide op met het besef dat ik mogelijk gauw weer afscheid moest nemen. Dat wierp me op mezelf terug. Bovendien ben ik iemand die graag alleen zit te tekenen, te schrijven, te schilderen, te musiceren… Ik houd van mensen maar bij mij kosten sociale contacten haast altijd energie. Misschien dat andere hoogsensitieve mensen met een socialere inborst, juist veel meer afspraken in hun emmertje krijgen, en daar zelfs energie uit putten.)

Gelukkig heb ik ook manieren gevonden om mijn volle emmertjes weer leger te krijgen.
In de natuur vertoeven helpt. Alsook mediteren. Slapen. Met dieren bezig zijn. Pianospelen (tenzij mijn emmertje voor geluiden vol is). Schilderen (tenzij de overprikkeling zo erg is dat ik mijn inspiratie niet meer kan voelen). Een serie kijken met mijn verstand op nul. Een gesprek met een vertrouwenspersoon, over wat er nu echt in me omgaat. Humor, lachen, relativeren (zeker ook mezelf!). En de liefde in al zijn facetten, neemt bijzonder veel onrust weg.

Angst als grootste prikkel
Heb ik ook over mezelf geleerd: voor mij is angst de grootste prikkel. Als ik veel angsten heb, gaat mijn alarmsysteem voortdurend af en zitten alle andere emmertjes meteen ook propvol.
Daarom werk ik enerzijds aan mijn angsten (als twintiger ben ik in therapie geweest, ik doe veel aan zelfonderzoek, volgde een cursus over psychologische patronen en een opleiding tot life coach).
Anderzijds besef ik dat ik mijn wereld ook niet te klein mag maken. Want hoe nauwer mijn cocon, hoe onbekender alles wordt, en hoe meer angst het onbekende in me oproept. Want ook dat is typisch voor veel hooggevoelige mensen: dat je moeite hebt met veranderingen. Zelfs al snak je er tegelijk naar, zoals ik.
Als columniste, cartooniste en journaliste heb ik een job met veel deadlines, wat toch vaak voor stress zorgt. Soms ben ik bang  om niet goed of op tijd te presteren, om zonder ideeën te vallen, om te veel over mezelf te leuteren ook al probeer ik  universele thema's aan te snijden, enzovoort. Maar ik merk dat de herhaling van de deadlines ervoor zorgt dat die angsten verminderen: ik heb in mijn carrière nog maar één keer niet op tijd een deadline gehaald en dat bleek niet eens een probleem. Ondertussen weet ik dat ik op mijn eigen creativiteit mag vertrouwen, dat er altijd wel 'iets' komt. En dat er niks mis is met een gezonde portie zelftwijfel zolang ik mezelf ook toesta om fouten te maken en daardoor te evolueren.
Ik leer hieruit dat stressgevende situaties voor mij minder stresserend worden, naarmate ze vertrouwder worden.

Ik zoek dus steeds opnieuw een balans tussen grenzen verleggen én rekening houden met mijn bestaande grenzen. Eigenlijk is dat niet zo moeilijk als ik vroeger dacht: het is niet anders dan telkens opnieuw bij jezelf aftoetsen, je intuïtie volgen. Dus niet beslissen: zo ben ik en dat patroon rationeel op jezelf en je verdere leven toepassen. Maar telkens opnieuw voelen, contact maken met je innerlijke stem / je buikgevoel / hoe je het wil noemen. Ikzelf noem het resoneren: als ik voel dat er iets in mij resoneert met een stelling of situatie, dan klopt het voor mij.
Soms kan je die dag veel aan, soms juist weinig. Om dat te voelen moet je jezelf wel de ruimte gunnen om te mogen voelen. Om stil te staan bij je eigen noden. Dat is iets wat ik nog regelmatig moeilijk vind: dan vergeet ik om mezelf te vragen wat ik wil, wat ik vind, wat ik voel, wat ik nodig heb. Die vier zinnen zou ik beter op een post-it schrijven en boven mijn bureau hangen. Het was ook een opdracht die ik als lifecoach aan mijn cliënten gaf: houd een week lang een dagboek bij waarin je bij elke situatie die jou uit balans brengt, antwoord geeft op de volgende vragen:
Wat wil jij?
Wat vind jij?
Wat voel jij?
Wat heb jij nodig?

De reacties waren steeds overweldigend. Vooral in het begin wisten mijn cliënten vaak niet wat ze wilden, vonden, voelden, nodig hadden. Maar gaandeweg kwam het antwoord. En dat bracht hen dichter bij zichzelf, en dichter bij hun dierbaren. Vaak bleven ze dat dagboek daarom langer dan een week bijhouden.

Ik herinner me nog een gesprek met een man die zich ergerde aan dit soort zaken, hij noemde dat puur narcisme, mensen die alleen maar bezig zijn met hun eigen noden. Maar dat is niet hetgeen waarop ik doel. Het gaat net om wat ik eerder al formuleerde: aan jezelf geven zodat je aan een ander kunt blijven geven. En ook: hoe beter je jezelf kent, hoe beter je werkelijk contact kunt maken met een ander. En ten slotte: zelfkennis en de verantwoordelijkheid nemen voor je noden en persoonlijkheid, is een vorm van psychische hygiëne. Want wat je aan jezelf kunt geven, vraag je niet aan een ander - al dan niet onbewust. Denk maar aan mensen met een laag zelfbeeld die voortdurend hengelen naar complimentjes. Of mensen met een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, die verwachten dat anderen hun problemen oplossen. Wie zichzelf beter kent, kan beter voor zichzelf zorgen.

Zelfontkennende gedachte
Iets wat ik als een belangrijke stap zie in het proces van zelfkennis, is je bewust worden van je zelfontkennende gedachte. Dat is een gedachte waarbij je jezelf naar beneden haalt, jezelf beperkt. Bijvoorbeeld: ik mag er niet zijn, ik ben het niet waard, ik ben schuldig, er is geen plaats voor mij, ik doe het niet goed, enzovoort.
Het is menselijk om die gedachte onbewust op situaties en anderen te projecteren, maar het leven wordt een stuk gezelliger als je je van die gedachte bewust wordt en hem (zonder oordeel) aanpakt.
Mijn psychologe heeft me ooit geleerd dat een gebeurtenis pas traumatisch wordt, als je er onbewust of bewust een zelfontkennende gedachte aan koppelt. Ik heb in mijn kindertijd akelige ervaringen meegemaakt die ik toen onbewust interpreteerde als een teken dat ik er niet mocht zijn of iets niet goed genoeg deed. En om terug te komen op mijn hooggevoeligheid: daar koppelde ik ook lang de gedachte “ik mag er niet zijn” of “ik doe het niet goed” aan. Dat maakte me ongelukkig.
Nog steeds heb ik die neiging maar omdat ik me nu bewust ben van dit patroon, kan ik ingrijpen. Ik dien mijn zelfkritiek dan van repliek: “Ik heb wel bestaansrecht want ik ben er nu eenmaal en als ik rekening houd met mijn eigen gebruiksaanwijzing, kan ik het wél goed doen.” Zoiets. Ja, ik weet dat het best pathetisch klinkt. Maar wellicht is het voor sommigen zo herkenbaar, dat het toch waardevol is om toe te geven!

Meer over mijn persoonlijke zoektocht lees je in mijn boek 'Dat Kleine Geluk'. Intussen heb ik, als vervolg op deze blogpost, ook een boek geschreven over mijn ervaringen met hoogsensitiviteit. Leven zonder filter is intussen een bestseller en nog steeds overal verkrijgbaar. 





Heel erg intelligent

Wat ik gênant vind: geeuwen in gezelschap. Dan lijkt het alsof de ander jou verveelt, ook al ben je gewoon moe. Ik ben vaak moe. En ik verveel me makkelijk. Bovendien heb ik een grote mond, die tijdens het geeuwen opvallend lang blijft openstaan. Dan zie ik er niet alleen uit alsof ik mijn hoofd als een paar pasgewassen sokken binnenstebuiten probeer te draaien. Nee, het lijkt ook alsof er een zwart gat in het etablissement ontstaat, dat alle vaasjes en tafelkleden van de tafeltjes dreigt op te slorpen. Soms zie je mannen bang naar hun toupet grijpen, zodra ik mijn gaapgrimas inzet. Daarom heb ik in de loop der tijd een arsenaal verstop-je-geeuw-technieken ontwikkeld. Om niemand nog te kwetsen of te beangstigen.
Een lang, verhullend kapsel helpt. Alsook een trui met een hoge kraag, waarin je kunt wegduiken wegens zogenaamde acute kinonderkoeling. De beste truc is echter je handtas rechts van je zetten en er wat in rommelen, op zoek naar een zakdoek. Eerst kan je ongemerkt gapen tegen je rechter oksel, vervolgens nog een keer achter de zakdoek. En als iemand tranen in je ooghoeken bespeurt, zeg je dat je ontroerd bent. Dat vinden mensen fijn, als hun woorden jou raken. Dan praten ze enthousiast voort en merken ze niet eens dat je achter het plastic boeket nog een keertje geeuwt.
Goed. Ik dacht dus dat ik het hele gaapgegeven onder de knie had. Blijkt nu dat geeuwen een statussymbool is. Recent onderzoek toont aan dat primaten langer gapen dan kamelen en walrussen, en mensen langer dan gorilla’s. Ergo: hoe langer je geeuw duurt, hoe groter en complexer je brein is. Oftewel, voor de meelezende gorilla’s: hoe slimmer je bent. Ik had dus al die tijd breeduit kunnen geeuwen en daarna rustig kunnen zeggen: “Sorry, ik ben gewoon heel erg intelligent.” Om vervolgens nonchalant iemands haarstukje uit te spuwen.
Afwisselend geven Fleur van Groningen en Nico Dijkshoorn hun eigen kijk op de actualiteit. 'Heel erg intelligent', verscheen op 10-10-2016 in Het Nieuwsblad.

08 oktober 2016

Hoop

Ik ontwaak van het geknars van de brievenbus. De postbode laat er iets invallen. Meteen ben ik klaarwakker. Precies een maand geleden heb ik mijn biologische vader een brief geschreven. Om op de juiste manier afscheid te nemen - nadat we al acht jaar geen contact hebben en heel wat zaken nooit werden uitgesproken. Onwillekeurig koesterde ik de hoop dat het ooit goed kon komen. Zolang niets definitief werd afgesloten, bleef die kleine mogelijkheid bestaan.
Ik geloof dat ik alle mogelijke scenario’s heb bedacht. Dat hij niet terugschrijft. Dat hij wel terugschrijft. Wat er in die brief kan staan.
Toch klopt mijn hart in mijn keel.
Ik sta op, was me, kleed me aan, open de voordeur en loop blootsvoets door de ochtendkoude naar de brievenbus. Kleine steentjes prikken in mijn voetzolen. Mijn adem vormt een voorzichtig wolkje. Eerst steek ik het sleuteltje verkeerd in het slot. Als het deurtje dan toch opengaat, ligt er één witte enveloppe in. Ik herken zijn kalligrafisch handschrift onmiddellijk. Hij heeft mijn naam zonder hoofdletters geschreven. Zou het hem storen of opluchten dat ik zijn achternaam niet draag?

Drie weken eerder was ik te gast op een feest in een afgehuurde schoolkantine. Ik zat aan een tafeltje met twee al wat oudere zussen. Eén van hen had een oude liefde uitgenodigd en vroeg zich hardop af of hij nog zou komen. Ik keek naar de klok aan de muur, het was twintig voor elf. Haar zus sprak haar streng toe: natuurlijk kwam hij niet, dat had hij toch nooit gedaan, hoe kon ze blijven geloven dat hij veranderen zou? Waren ze daar niet te oud voor geworden? Hadden ze niet te veel meegemaakt?
Ik staarde naar het grasgroene, papieren tafelkleed. Trok er met een vork een scheurtje in. Toen ik weer opkeek, ontmoetten mijn ogen die van de vrouw die op haar liefde wachtte. Er lag een kinderlijke onschuld in haar blik. “Ik wil blijven geloven dat mensen kunnen veranderen”, zei ze tegen me. Ik knikte snel, waarmee ik haar wilde duidelijk maken dat ze zichzelf niet aan mij hoefde te verklaren. “Als ik die hoop opgeef”, ging ze verder, “Wat houd ik dan nog over?”
Niemand zei wat. Haar zus niet, ik niet. De tl-buis boven ons knipperde. In die korte stilte proefde ik het verlies van de hoop. Ik rilde. Dacht aan de openhartige brief die ik naar mijn vader had verstuurd. “Misschien komt hij pas om elf uur”, zei de vrouw.

Zijn brief ligt op mijn keukentafel. Ik loop naar de waterkoker om thee te zetten. Schil wat fruit voor mijn ontbijt. Bij elke beweging lijkt zijn handschrift me aan te kijken. Ik wil me niet haasten. Als ik de enveloppe dan toch openscheur, vind ik een onhandig opgevouwen stuk tekenpapier. Daarop staat in krullerige letters het enige scenario dat ik niet had bedacht.
Eerst breek ik van binnen. Dan bal ik mijn vuisten uit onmacht. Dan worden mijn ogen warm van woede. Pas dan komt er één langgerekte snik. Ik dacht dat er in hem een voorzichtige liefde voor mij woonde, die amper plaats kreeg en zeer zeker niet van de vaderlijke soort was, maar die desalniettemin naar een voedingsbodem zocht. Dat blijkt niet zo te zijn. Deze man geeft niet om mij.
In de stilte van de kamer grijpt het verlies van de hoop me bij de keel.
Het zal nog enkele dagen duren alvorens ik ontdek wat ik daarna overhoud. Geen leegte maar ruimte. Ruimte voor datgene wat waarachtig is.

(de column ‘Hoop’ verscheen op 08/10/2016 in Het Nieuwsblad Magazine)