04 oktober 2014

RECEPT VOOR TROOST

Als kind was ik erg vaak en lang ziek en dan installeerde mijn moeder me onder een dekentje op de bank. Heler dagen lag ik daar en hoe misselijk en zwak ik me ook voelde, steeds vroeg ik om hetzelfde boek: het kookboek van de Franse chef-kok Paul Bocuse. Een uitgebreide verzameling recepten die ik nog te ingewikkeld vond en waarvan de lettertjes helaas al snel begonnen te dansen. Maar tussen de lappen tekst zaten hier en daar bladzijden van een dikkere papiersoort, met daarop glanzende foto’s van zijn beroemdste gerechten. Als je naar de zijkant van het boek keek, kon je duidelijk zien waar die dikkere pagina’s zaten. En dus sloeg ik ze daar op open, gissend waar ik zou uitkomen: bij de truffelsoep met het korstje van bladerdeeg over de kom? De Zwitserse chocoladetaart met pauwblauwe bloemetjes van glazuur? De ham in hooi? Of het allermooiste: de torenhoge  soezentaart, vol eetbare versieringen? Ja, zo lag ik daar te hoesten -in ons krakkemikkige huisje waar de woeste wind aan rukte en trok, en waarvan de ramen op het uitgestrekte, kale polderlandschap uitkeken -  en streek met bleke vingertjes over het blinkende papier, me inbeeldend waar en aan wie dit soort maaltijden geserveerd werden. Voor mijn geestesoog namen vrouwen met fonkelende juwelen en jurken van ruisende zijde plaats tegenover mannen  in strenge, donkere pakken, om met een snelle tik van hun zilveren lepel simultaan de korst van hun soep open te breken. Net als het meisje met de zwavelstokjes vergat ik mijn koorts en onze problemen, en reisde in gedachten naar het exclusieve restaurant op pagina drie, dat volgens de foto muren in verschillende tinten roze had, en vederpalmen, schilderijen in barokke kaders, glinsterende kroonluchters en een koperen plafondventilator. Ja, telkens ik ziek was, zou ik naar het boek van Bocuse grijpen. Zelfs als tiener. Mijn moeder begreep er niks van: hing ik het ene moment nog boven een emmer te kokhalzen, het volgende moment staarde ik alweer naar Bocuse’s îles flottantes. (Die zagen er dan ook een pak beter uit dan die in de emmer.)

Nog steeds heb ik deze vreemd gewoonte. De afgelopen week was ik ziek en ook al moeten freelancers dan doorwerken, zodra ik kon, kroop ik toch even op de bank onder een dekentje. Gezien ik Bocuse geheel tegen mijn zin heb moeten achterlaten bij mijn ouders – werd het de zapper. Want ja, in nood kent men zijn vrienden. Jeroen Meus, Jamie Oliver, Nigella Lawson en Piet Huysentruyt, stuk voor stuk staan zij voor me klaar als mijn lichaam het begint op te geven.  Ik neem hun kookprogramma’s trouw op om er in tijden van ziekte, als een volwassen vrouw met zwavelstokjes, bleek naar te liggen staren. Hun recepten voeren me naar een hoopvolle plek, waar vrouwen elke dag chocolade kunnen eten zonder moddervet te worden en men simpelweg gelukkig is omdat er zoiets bestaat als rucola-mayonaise.

Nu zou je kunnen denken dat ik al die recepten uitprobeer van zodra ik weer ter been ben. Niet dus. Daar ben ik te eigenwijs voor: ik verzin graag mijn eigen recepten en andermans ideeën dienen louter ter inspiratie. Bovendien ben ik vegetariër en mijd ingrediënten met een te hoge glycemische index. Veel gerechten kan ik dus niet eten. Toch droom ik nog steeds van die zondige soezentaart van Bocuse. Misschien zou ik die nu zelf kunnen maken. Maar of het dan zo heerlijk is als in mijn fantasie? Ik zie het al voor me: ik in mijn eentje aan mijn tafel, mes en vork in de aanslag, met een bevlekte schort om en een verdacht bergje voor me. Nee, als ik ooit Bocuse’s soezentaart proef, is het gekleed in een zijden jurk, in het restaurant van pagina drie.

(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine, in de ‘Piet Huysentruyt - special’. 04/10/2014)