20 september 2014

GEZONGEN DAGBOEK

‘O ja, ik ben terug aan het spelen’, zeg ik tegen mijn moeder terwijl ik in mijn auto stap. Ze weet wel wat ik bedoel. Niet zoals vroeger, met autootjes in de zandbak. Snel loopt ze naar haar auto, trekt iets uit het dashboard en drukt het plechtig in mijn handen. ‘Hier’, zegt ze, ‘Ik ben er toevallig al dagen naar aan ‘t luisteren. Het zijn fantastische liedjes… ik geef ze niet graag af. Maar eigenlijk behoort deze cd jou toe.’ Ik staar naar het witte schijfje. De datum van de live-opname is er met zwarte alcoholstift opgeschreven. Het is al jaren geleden maar ik herinner me die avond nog goed. Hoe ik achter de piano plaats nam, mijn vingers op de toetsen legde en begon te zingen. En vooral: hoe de zenuwen door mijn lijf gierden.

Oorspronkelijk was het plan ‘kunstschilder worden’ en wilde ik me na mijn opleiding op een middelbare kunstschool, aan de academie inschrijven. Maar op die kunstschool benamen enkele gedemotiveerde leerkrachten me alle goesting om nog een potlood of penseel te hanteren.  Dus besloot ik muzikant te worden. Ik speelde immers al sinds mijn zevende piano en omdat mijn toenmalige lerares me steeds boogiewoogies had laten instuderen terwijl ik naar dramatische  stukken verlangde, was ik zelf gaan componeren. Wat niet meteen in onvergetelijk werk resulteerde - al was er het lied ‘Godelieve, ‘k zie je elke dag bij de giraf’, dat mijn oudste stiefzus keer op keer op de kast joeg en waar ik nog steeds grijnzend aan terugdenk. Toen ik in een Indiase sekte belandde waar ‘s weekends in grote getale bhajans werden gezongen – begeleid door handgeklap, Indiase harmoniums en tamboerijnen – zette me dat aan tot nadenken over strofes en refreinen. En zo begon ik zelf liedjes te schrijven. Engelstalige luisterliedjes met invloeden van klassiek en filmmuziek, waarmee ik, nadat ik de sekte achter me had gelaten, vanaf mijn twintigste ook ging optreden. Ik werkte samen met verschillende producers, kreeg kansen en teleurstellingen te verwerken, won een wedstrijd en bevocht mijn onzekerheid. Maar op een dag kon ik aan de slag als cartooniste. Ik nam het potlood toch weer ter hand en borg mijn muzikale droom op bij de diepvrieserwten in het vriesvak. Voor later. Al bleef ik de muziek missen.

Van het laatste optreden houd ik nu het bewijs in handen: die avond werd alles opgenomen. Daarom mocht ik er geen noot naast zitten. Maar door de zenuwen zat ik er hier en daar toch even naast. Niet opvallend voor wie mijn liedjes niet goed kende maar frustrerend voor mezelf: ik wist dat ik beter kon. Bovendien is het een ‘droge’ opname: geen galm, geen weloverwogen balans tussen piano en stem. De opname diende enkel om vier liedjes uit te selecteren voor een demo, die dan wel zo’n galmpje kregen. Sindsdien heb ik de cd nooit meer beluisterd. Confronterend om mezelf nu toch weer in die kwetsbare positie te zullen horen. Ik kus mijn moeder, laat het cd’tje behoedzaam in de cd-speler glijden en rijd weg. Onderweg komt alles terug.

Terwijl bossen en velden baan ruimen voor herenhuizen en appartementsgebouwen, beluister ik mijn zielenroerselen van de voorbije tien jaar. Een gezongen dagboek. Ik was nog niet zo stom, denk ik opgelucht. Maar de liefde wilde duidelijk niet lukken.  Die avond laat ik mijn lief, die enkel de demo-opnamen van op Youtube kent, het hele plaatje horen. ‘Goedenavond,  ik ben Fleur en speel eigen nummers voor u, over het leven en de liefde’, kondigt mijn jongere stem aan. ‘Dag Fleur,’ antwoordt mijn lief tegen de boxen. ‘Nog even volhouden, over een paar jaar kom ik u poepen.’ Ik schater het uit en daarna luistert hij ernstig verder, terwijl ik de afwas doe. ‘Dit is écht goed’, beslist hij. ‘Hier moét je wat mee doen.’ Ik glimlach.

(Verschenen in Het Nieuwsblad Magazine, 20/09/2014)


Extra: