18 juli 2012

BRUIN ZONDER ZON

...een waargebeurd kortverhaal


Augustus 2000. Ik was nog net 17 toen ik mijn laatste vakantie-job deed. Om me een ticket voor Pukkelpop te kunnen veroorloven, poetste ik vakantiehuisjes. Nog voor het ochtendgloren werden wij, poetsers, aan het uitzendbureau opgepikt door een busje dat ons naar de besmeurde plek des onheils bracht. Dat was namelijk nog een dik uur rijden. Op de ochtend van wat mijn laatste werkdag zou blijken, liet één van de medepoetsers, een nieuweling, op zich wachten. Blijkbaar had hij zich overslapen. Er werd beslist dat ik moest wachten, terwijl de rest al vertrok met het busje. Dan kon de laatkomer op eigen krachten naar de vakantiehuisjes rijden, met mij als gps. Een half uur later remde een felrode cabrio sportwagen gierend op de parking. Met zichtbare tegenzin stapte de chauffeur uit. Hij was een jaar of 18, had een zonnebril in zijn geoliede, pikzwarte haren en zijn huid was bruinverbrand. Om zijn nek glinsterde een gouden kettinkje en zijn kraakwitte hemd, dat nauwelijks dichtgeknoopt was, wapperde in de wind. Ik voelde een instant aversie. Niet veel later moest ik met mijn sjofele schoonmaaktenue plaats nemen op de witleren bekleding van zijn blinkende sportkar.

Tegen 90 km/u scheurden we door de bebouwde kom. Al gauw bereikten we de autostrade en daar duwde mijn nieuwbakken collega het gaspedaal veel dieper in. Mijn hoofd klapte achterover en ik probeerde het tevergeefs terug recht te krijgen. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat we nu 170 km/u haalden. “Mijn vader vond dat het tijd werd dat ik eens van het échte leven zou proeven, in plaats van op het familiekapitaal te teren”, brulde mijn gezelschap, terwijl hij het stuur losjes in één hand hield. “Dit is mijn allereerste vakantiejob!” Met zijn andere hand drukte hij op de knop van de cd-speler en al gauw weerklonk er luid, exotisch vogelgezang. Vervolgens besloot hij, terwijl de Citroenkuifkaketoe het opnam tegen de Roodsnaveltoekan, om al slingerend de ene vrachtwagen na de andere voorbij te steken. Het mag een wonder heten dat we het vakantieparadijs heelhuids bereikten. Al kon je die verzameling ongure bungalows bezwaarlijk paradijselijk noemen. Elk vakantiehuisje was uitgerust met oranjebruin hoogpolig tapijt, waarin de lichaamssappen en etensresten van duizenden vakantiegangers, consequent werden opgeslagen. Ondanks veelvuldig uitluchten en onvermoeibaar stofzuigen, bleef inademen een te groot risico.

Van de leiding vernam ik dat mijn collega en ik, als straf omdat we te laat waren, die dag alle wc’s voor onze rekening moesten nemen. Spoedig bleek mijn collega echter spoorloos. Zijn cabrio stond nog op de parking het zonlicht te weerkaatsen maar zelf was hij in geen velden of wegen te bekennen. Wellicht wilde hij op minder penetrante wijze van het Echte Leven proeven. Dus moest ik, gewapend met wc-borstels in verschillende formaten, die dag twee shiften draaien.

De mens is het smerigste beest ter wereld. Zeker als hij zijn eigen rotzooi niet hoeft op te ruimen. Het is algemeen geweten dat vakantiegangers vaak last krijgen van hun vertering. Stresskonijnen zetten na al dat jakken en jagen, plots alle sluizen open. Gewoontedieren lopen vanwege de plotse verandering van biotoop met geknepen billen rond en moeten grove middelen inzetten om zich alsnog van hun ongemak te verlossen. En het kroost, dat plots alles mag eten wat het maar lust, ziet er blijkbaar geen graten in om de desastreuze combinatie van pizza, smarties en pannenkoeken, op de meest onmogelijke plaatsen achter te laten. Een waar Paasgevoel voor de dappere poetser, die achter elke plastic plant opnieuw een verdacht chocolade ei dreigt te zullen vinden. Toen ik tegen het einde van de dag een intens geluksgevoel ervoer omdat een hardnekkige korst na eindeloos schrobben eindelijk van de pot loskwam, besefte ik hoe diep ik – in tegenstelling tot de substantie voor mij- was gezonken.

Met tranen in mijn ogen rende ik de gang op, waar ik de leiding tegen het lijf liep. Die had mijn collega al slapend onder een boom aangetroffen en hem aan zijn kraakwitte mouw meegesleurd. Te laat, want de werkdag zat er op. En omdat mijn collega zich de weg niet meer herinnerde, moest ik opnieuw met hem in de cabrio. Terwijl we naar huis sjeesden, kronkelden mijn tranen in horizontale stroompjes langs mijn slapen. “Dit nooit meer”, fluisterde ik stilletjes, overstemd door de lokroep van de Witkapbijeneter. De volgende dag kocht ik mijn ticket voor Pukkelpop – waar ik mijn eerste kus zou krijgen.

Toch is er niet zo veel veranderd, sinds die dag. Bijna 30 ben ik nu. Het gaat steeds sneller met mijn carrière. Als journalist ontmoet ik de vreemdste vogels en al hun liedjes typ ik netjes uit. Mijn leven blijft een hallucinante rit, en ook al laat ik soms het hoofd hangen, het brengt me psychologisch inzicht en men vraagt mij regelmatig om de weg. Dan probeer ik mijn medemens zo goed en zo kwaad te verlossen van zijn persoonlijke shit. Dat parcours heeft me ver voorbij mijn eerste kus tot bij mijn eerste en enige grote liefde geleid. Het doel heiligt de middelen - of zoals een andere vakantiejob mij al leerde: rozen bloeien royaler met hun wortels in de stront.


(verschenen in NINA op 30 juni 2012)